Jurisprudentie
AF7819
Datum uitspraak2003-03-18
Datum gepubliceerd2003-04-25
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/13894
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-04-25
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/13894
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / staandehouding / binnentreden.
In het kader van een geplande strafrechtelijke aanhouding ter zake van overtreding van de Wet Milieubeheer dan wel de Algemene Plaatselijke Verordening zijn twee agenten zonder toestemming van de bewoner een pand binnengetreden. De bevoegdheid tot binnentreding vloeit voort uit het Wetboek van Strafvordering. De agenten beschikten niet over een schriftelijke machtiging, zoals bedoeld in artikel 2 Algemene Wet op het Binnentreden (Awbi).
De rechtbank stelt vast dat het betreffende pand niet meer werd bewoond, zodat reeds in verband hiermee moet worden geconcludeerd dat er geen sprake meer was van een woning in de zin van de Awbi. Derhalve was voor het binnentreden van het pand geen schriftelijke machtiging vereist. Zelfs indien dat wel het geval was geweest, had dit niet tot de conclusie geleid dat de staandehouding en de daarop volgende inbewaringstelling onrechtmatig zijn. Immers, de vreemdeling is niet de bewoner van het pand, zodat hij niet in zijn belangen zou zijn geschaad door het ontbreken van een schriftelijke machtiging, indien deze wel vereist zou zijn.
Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
UITSPRAAK
Zaaknummer : AWB 03/13894 VRONTN A3
Datum uitspraak: 18 maart 2003
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het geschil tussen:
A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1968 en van Chinese nationaliteit, verblijvende op het politiebureau te ‘s-Hertogenbosch, hierna te noemen: de vreemdeling,
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna te noemen: verweerder.
Zitting: 11 maart 2003.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde,
mr. J.C. Gillesse, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. Y.E.A.M. van Hal.
Als tolk in het Mandarijn was aanwezig H.C. de Lange.
I. PROCESVERLOOP
Op 2 maart 2003 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van 4 maart 2003, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder bericht dat de vreemdeling in bewaring verblijft zonder beroep te hebben ingesteld tegen de inbewaringstelling.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
Namens de vreemdeling is – kort weergegeven – aangevoerd dat de staandehouding van de vreemdeling niet rechtmatig is geschied, aangezien de vreemdeling is staande gehouden in een woning, zonder de vereiste schriftelijke machtiging tot binnentreden als bedoeld in de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). De bewaring moet hierdoor voor onrechtmatig worden gehouden.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het proces-verbaal van staandehouding van 2 maart 2003 staat vermeld dat bij de verbalisanten een melding was binnengekomen dat de brandweer een brandje had geblust in de tuin van een bepaalde woning. De verbalisanten troffen in de tuin van de woning twee mannen aan bij de restanten van een brandstapel. Desgevraagd verklaarde een van de mannen, genaamd B, niet in het bezit te zijn van een stookvergunning. Hierop besloten de verbalisanten de beide mannen staande te houden terzake van vermoedelijke overtreding van de Wet Milieubeheer dan wel de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Boxtel. Desgevraagd verklaarde B dat zijn paspoort in de woning lag. De verbalisanten zagen dat de andere man de woning binnenging. De verbalisanten zijn B gevolgd toen ook hij de woning binnenging. Toen een van de verbalisanten zag dat de andere man vanuit de hal van de woning de trap naar boven opliep, heeft de verbalisant vanaf de onderzijde van de trap diverse malen geroepen: „Politie, kom naar beneden“. Toen de man hierop niet reageerde, is de verbalisant naar boven gelopen en via een tweede trap naar zolder gegaan. Daar zag hij de man weggedoken achter een aantal dozen op de grond zitten. De verbalisant heeft hierop de man vreemdelingrechtelijk staande gehouden.
Blijkens een telefoonnotitie van 10 maart 2003 heeft een medewerker van de politie te Boxtel aan verweerder medegedeeld dat het bewuste pand niet meer wordt bewoond. Het pand werd voorheen bewoond door de ex-echtgenote van de heer B. De rechtbank ziet dit bevestigd in het proces verbaal staandehouden vreemdeling, waarin is vermeld dat B aan verbalisant heeft medegedeeld te handelen op verzoek van zijn zieke ex-vrouw, die het pand had bewoond.
De rechtbank overweegt dat het binnentreden in het pand kennelijk is geschied in het kader van een geplande strafrechtelijke aanhouding ter zake van overtreding van de Wet Milieubeheer dan wel de Algemene Plaatselijke Verordening. De bevoegdheid daartoe vloeit voort uit het Wetboek van Strafvordering. Dit laat onverlet dat ingevolge het bepaalde in artikel 2 van de Algemene Wet op het Binnentreden (Awbi) voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging is vereist. In het onderhavige geval is een dergelijke machtiging niet afgegeven.
De rechtbank stelt vast dat het betreffende pand niet meer werd bewoond, zodat reeds in verband hiermee moet worden geconcludeerd dat er geen sprake meer was van een woning in de zin van de Awbi. Derhalve was voor het binnentreden van het pand geen schriftelijke machtiging vereist. Zelfs indien dat wel het geval was geweest, had dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie geleid dat de staandehouding en de daarop volgende inbewaringstelling onrechtmatig zijn. Immers, de vreemdeling is niet de bewoner van het pand, zodat hij niet in zijn belangen zou zijn geschaad door het ontbreken van een schriftelijke machtiging, indien deze wel vereist zou zijn. Deze grief faalt derhalve.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken, heeft geen vaste woon-/verblijfplaats en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Het vorenstaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat de laissez-passeraanvraag is verzonden aan de afdeling Coördinatie Presentaties Ambassades van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, waar de aanvraag op 4 maart 2003 is ontvangen. Er heeft nog geen schriftelijke presentatie plaatsgevonden bij de Chinese autoriteiten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog niet gesteld kan worden dat geen reëel zicht op uitzetting bestaat of dat met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van de vreemdeling wordt gewerkt.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000 rechtmatig worden geoordeeld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter, in tegenwoordigheid van
mr. F.C. Meulemans als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2003.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 18 maart 2003