Jurisprudentie
AF7742
Datum uitspraak2003-04-23
Datum gepubliceerd2003-04-24
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers71276 / HA ZA 01-1253
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-04-24
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers71276 / HA ZA 01-1253
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Vonnis : 23 april 2003
Zaaknummer : 71276 / HA ZA 01-1253
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[De heer C. ],
wonende te Bilzen (België),
eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
procureur mr. CH.M.E.M. Paulussen;
tegen:
[De heer / Mevrouw K. ],
wonende te Simpelveld,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
procureur mr. G.J.J.A. van Zeijl.
1. Het verloop van de procedure
Eiser in conventie, gedaagde in reconventie, [Partij C. ], heeft bij naar de dagvaarding verwijzende conclusie van eis gesteld en geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van die dagvaarding. Bij conclusie van eis zijn producties overgelegd. Gedaagde in conventie, eiser in reconventie, [Partij K. ], heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord in conventie en geconcludeerd voor eis in reconventie.
[Partij C. ] heeft daarop gerepliceerd in conventie en geantwoord in reconventie, zulks onder overlegging van producties. [Partij K. ] heeft geconcludeerd voor dupliek in conventie en repliek in reconventie, waarbij hij producties in de procedure heeft gebracht en zijn eis heeft verminderd.
Daarop heeft [Partij C. ] nog een conclusie van dupliek in reconventie genomen.
Ten slotte heeft [Partij C. ] vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
In conventie:
2.1 [Partij K. ] heeft met [N. ], en tot diens definitieve uittreden op 1 januari 1998 in verband met ziekte, met [L.] een chirurgenmaatschap gevormd in het ziekenhuis Atrium Medisch Centrum in de locatie Kerkrade. [L.] is in 1996 ziek geworden en is sedertdien door steeds wisselende krachten vervangen. In oktober 1997 is de maatschap in onderhandeling getreden met [Partij C. ]. Uit deze onderhandelingen volgde een waarnemingsovereenkomst van 30 oktober 1997. In deze overeenkomst is onder andere geregeld dat [Partij C. ] per 17 november 1997 als zelfstandig werkend chirurg zou waarnemen in de functie van chef de clinique binnen de maatschap. Deze overeenkomst is aangegaan voor de periode tot en met 31 december 1997.
2.2 Voor deze werkzaamheden ontving [Partij C. ] een vergoeding van fl. 490,-- per gewerkte dag, exclusief fl. 20,-- per dag voor reis- en onkosten.
2.3 Met ingang van 1 januari 1998 zou deze aanstelling voortduren totdat een nieuwe chirurg was benoemd. Sedertdien is [Partij C. ] als zodanig aan de afdeling chirurgie verbonden. Per die datum is [L.] ook definitief arbeidsongeschikt gebleken. De vergoeding die [Partij C. ] in verband met zijn werk voor de maatschap ontvangt werd met ingang van die datum ook verhoogd naar fl. 16.000,-- per maand.
2.4 Aanvankelijk is door de Stichting Gezondheidszorg Oostelijk Zuid-Limburg, dat het ziekenhuis Atrium Medisch Centrum exploiteert, een vacature opengesteld voor de functie van algemeen chirurg in de maatschap te Kerkrade. [Partij C. ] heeft toen op die vacature gereageerd. Het bestuur van het ziekenhuis heeft echter op 16 september 1998 besloten de sollicitatieprocedure op te schorten. Uiteindelijk is de vacature komen te vervallen.
2.5 In de tussentijd is volgens [Partij C. ] in december 1998 tussen hem enerzijds en [N. ] en [Partij K. ] anderzijds afgesproken dat [Partij C. ] per 1 januari 1999 een maandelijkse vergoeding zou ontvangen die even hoog zou zijn als het winstaandeel van beide maten. Dit is volgens [Partij C. ] vastgelegd in een akte die is gedateerd 1 januari 1999, welke echter volgens [Partij C. ] enkele maanden daarna is opgemaakt. De inhoud van die akte luidt - voorzover te dezen van belang - als volgt:
"(...…)Met u is overeengekomen dat U per 17-11-1997 als zelfstandig werken chirurg zult waarnemen in de functie van chef de clinique in verband met ziekte van collega H. [L.].
Deze aanstelling is voor bepaalde tijd.
Vanaf 01-01-1998 wordt deze aanstelling bij het verlaten van de maatschap door collega [L.], overgenomen door de dan zittende maatschapsleden, [Partij K. ]/[N. ] en is eveneens voor bepaalde tijd totdat de nieuwe chirurg is benoemd.
De vergoeding voor de waarneming als derde chirurg is per 01-01-1999 even hoog als het winstaandeel dat beide zittende maatschapsleden uit de maatschap ontvangen. Het nog verschuldigde bedrag zal worden uitgekeerd na opmaak van de definitieve jaarrekening 1999.
In afwijking van deze regel ontvangt dr. [Partij K. ] een vergoeding van dr. P. [Partij C. ] van fl 1000,- per maand en van dr. L. [N. ] van fl 500,- per maand voor de door hem verrichte vaatdiensten.
De maatschapsleden [Partij K. ] en [N. ] zoals met U overeengekomen, zullen geen belasting of premies voor U afdragen. Via het ziekenhuis is Uw beroepsaansprakelijkheid geregeld.(...…)"
2.6 De akte is ondertekend door [Partij K. ] en [Partij C. ] doch niet door [N. ]. [Partij K. ] betwist dat hiermee een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, maar stelt dat naar aanleiding van voormeld gesprek wel is overeengekomen dat de waarnemingsvergoeding voor [Partij C. ] met ingang van 1 januari 1999 zou worden verhoogd van
fl. 16.000,-- per maand naar fl. 22.000,-- per maand. Een daarvan opgemaakte brief is volgens [Partij K. ] omstreeks februari 1999 door partijen ondertekend (en als productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie overgelegd).
2.7 Van de maatschapsovereenkomst tussen [Partij K. ] en [N. ] is een akte opgemaakt, die - voorzover te dezen van belang - het volgende inhoudt:
"(…...)Ieder der partijen is belast met het beheer van de maatschap. Ieder der partijen vertegenwoordigt daarbij de maatschap zowel in als buiten rechte. Ieder (de rechtbank leest "ider" verbeterd) der partijen kan de maatschap aan derden en derden aan de maatschap verbinden. De toestemming van alle partijen is echter vereist voor de navolgende handelingen:
a. het aannemen en ontslaan van personen in dienst c.q. ten laste van de maatschap en het vaststellen van hun arbeidsvoorwaarden;
b. het doen van uitgaven en het aangaan van niet-periodieke verplichtingen ten laste van de maatschap, welke een bedrag van eenduizend gulden (FL. 1.000,--) per transactie te boven gaan;
c. het aangaan van periodieke verplichtingen ten laste van de maatschap welke de som van tweehonderd gulden (Fl. 200,--) per boekjaar te boven gaan;
d. (…...)."
2.8 Op 30 juni 1998 is aan [Partij C. ] door het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. (verder te noemen: Cadans) een zogenaamde zelfstandigheidsverklaring afgegeven geldig voor de periode van 17 juni 1998 tot 17 juni 1999. Bij schrijven van 10 augustus 2001 heeft Cadans de aanvraag van [Partij C. ] van 18 april 2001 om een nieuwe zelfstandigheidsverklaring afgewezen, omdat [Partij C. ] niet meer aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldeed.
2.9 Met ingang van 1 oktober 2001 is [Partij C. ] niet meer werkzaam in het ziekenhuis te Kerkrade.
2.10 [Partij C. ] stelt dat uit de maatschapsovereenkomst tussen [Partij K. ] en [N. ] blijkt dat [Partij K. ] niet bevoegd was om zonder toestemming [N. ] terzake van de ten proces-se bedoelde verplichtingen te binden. Nu [Partij K. ] deze overeenkomst wel heeft getekend, is hij volgens [Partij C. ] persoonlijk aansprakelijk voor de daaruit voortspruitende rechtsgevolgen. Indien een maatschapslid onbevoegdelijk heeft gehandeld in naam van de maatschap, dan is dit lid volgens [Partij C. ] voor het geheel jegens de contractspartij verbonden op grond van het bepaalde in artikel 7A:1681 BW.
2.11 Op grond daarvan is [Partij K. ] volgens [Partij C. ] verplicht aan [Partij C. ] alsnog uit te keren een winstaandeel dat even hoog is als dat waarop de beide maatschapsleden over de jaren 1999, 2000 en 2001 tot en met eind september aanspraak hebben, verminderd met de reeds aan [Partij C. ] uitgekeerde voorschotten, onder overlegging van een deugdelijke specificatie. Tevens dienen deze bedragen volgens [Partij C. ] te worden vermeerderd met de wettelijke rente hierover.
2.12 [Partij C. ] heeft op grond van het vorenstaande gevorderd dat [Partij K. ] bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om:
- aan hem te betalen het winstaandeel gelijk aan het winstaandeel waarop hijzelf alsmede [N. ] aanspraak hebben over de jaren 1999, 2000 en 2001 tot en met eind september onder overlegging van een deugdelijke specificatie, minus de reeds aan [Partij C. ] betaalde voorschotten, te vermeerderen met de wettelijke rente voor het jaar 1999 per 1 december 2000, voor het jaar 2000 per 1 januari 2001 en voor 2001 tot en met eind september per 1 oktober 2001;
- afschriften aan [Partij C. ] te verschaffen van de jaarstukken over 1999, 2000 en 2001 binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis, op verbeurte van een dwangsom van fl. 1.000,-- (€ 453,78) per dag, voor elke dag dat hij hiermee in gebreke blijft;
het een en ander met veroordeling van [Partij K. ] in de kosten van de procedure.
2.13 De vordering wordt door [Partij K. ] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusies van antwoord en dupliek in conventie.
In reconventie:
2.14 [Partij K. ] heeft gesteld dat [Partij C. ]' productie in de laatste periode, namelijk in de periode juli tot en met september 2001, beneden de maat is gebleven. [Partij C. ] is zonder overleg en instemming van [Partij K. ] en/of [N. ] c.q. de maatschap en zonder gegronde reden enige tijd niet werkzaam geweest.
2.15 Volgens [Partij K. ] dient, gelet op de prestaties van [Partij C. ] in voorafgaande jaren en de prestaties van [Partij K. ] in de relevante periode, de conclusie te zijn dat [Partij C. ] ten belope van een bedrag van fl. 51.488,-- te weinig heeft gepresteerd. Ten aanzien van dit bedrag doet [Partij K. ] een beroep op verrekening met de pretense vordering van [Partij C. ] in conventie.
2.16 [Partij K. ] stelt dat het tot de taak en de verantwoordelijkheid van [Partij C. ] behoorde om een zelfstandigheidsverklaring te krijgen van Cadans. Volgens [Partij K. ] is [Partij C. ] in de loop van 2000 met het tijdig aanvragen daarvan in gebreke gebleven, althans is door toedoen van [Partij C. ] wat betreft de periode vanaf 17 juni 2000 nimmer meer een zelfstandigheidsverklaring afgegeven. Vanaf die dag dient er volgens [Partij K. ] van uitgegaan te worden dat [Partij C. ] niet op basis van zelfstandigheid, doch (van rechtswege) in loondienstverband (van het ziekenhuis) ten behoeve van de maatschap werkzaam is geweest, althans dat belastingen en premies verschuldigd zijn. [Partij K. ] stelt dat de maatschap het zieken-huis terzake volledig dient te compenseren; dit geldt volgens hem ook wat betreft de door het ziekenhuis af te dragen werkgevers- en loonbelastingen.
2.17 Op grond daarvan moet volgens [Partij C. ] worden geconcludeerd dat [Partij C. ] te veel (bruto)-loon heeft ontvangen. Op basis van een inschaling volgens de toepasselijke CAO zou [Partij C. ] volgens [Partij K. ] zijn ingeschaald in functiegroep 70, in de hoogste periodiek. Uit-gaande van een brutomaandsalaris per 1 juni 2001 van fl. 10.861,--, zou dat volgens [Partij K. ] inhouden dat [Partij C. ] over een periode van 15,5 maanden recht had op een loon, inclusief vakantietoeslag en andere emolumenten, van fl. 120.000,--. Nu [Partij C. ] reeds een vergoeding van de maatschap heeft ontvangen van fl. 341.000,--, stelt [Partij K. ] zich op het standpunt dat [Partij C. ] een bedrag van fl. 221.000,-- dient te restitueren.
2.18 Primair stelt [Partij K. ] dat [Partij C. ] zich niet heeft gehouden aan de afspraak om de aanvraag tot het verkrijgen van een zelfstandigheidsverklaring in overleg met instemming van de maatschap te doen. Subsidiair stelt [Partij C. ] zich op het standpunt dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden.
2.19 [Partij K. ] heeft op grond van het vorenstaande en, naar de rechtbank begrijpt, na vermindering van zijn eis, gevorderd dat [Partij C. ] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen:
- een bedrag van € 241.000,--, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat [Partij K. ] dit bedrag zal dienen te voldoen, tot aan de dag der algehele voldoening;
het een en ander met veroordeling van [Partij C. ] in de kosten van de procedure.
2.20 De vordering wordt door [Partij C. ] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusies van antwoord en dupliek in reconventie.
3. De beoordeling
In conventie:
3.1 Het partijen verdeeld houdende geschil betreft de vraag of er tussen partijen een overeenkomst is tot stand gekomen met de inhoud als onder 2.5 gedeeltelijk weergegeven. De rechtbank begrijpt dat [Partij C. ] zijn stelling dat hij met [Partij K. ] en met [N. ] tezamen een overeenkomst heeft gesloten (zie onder 13 dagvaarding en 36 laatste regel van de dagvaarding) niet in rechte wenst te handhaven en als grondslag van zijn vordering slechts aanvoert dat [Partij K. ] de overeenkomst heeft getekend en derhalve op grond van artikel 7A:1681 BW aansprakelijk is.
3.2 [Partij K. ] heeft erkend dat hij de overeenkomst, die door [Partij C. ] als productie 7 bij eis is overgelegd, heeft getekend doch stelt dat hij die overeenkomst heeft ondertekend onder de door hem gestelde voorwaarde dat hij, [Partij K. ], alleen akkoord zou zijn indien ook de andere maat [N. ] akkoord zou zijn en dat [N. ] niet akkoord is gegaan. Een dergelijke stelling is een ontkenning van het bestaan van de door [Partij C. ] gestelde onvoorwaardelijke overeenkomst waardoor op grond van de hoofdregel van artikel 177 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering-oud (hierna Rv-oud) [Partij C. ] zou dienen te bewijzen dat partijen een onvoorwaardelijke overeenkomst hebben gesloten (zie ook HR, NJ 2002, nr. 494). [Partij C. ] heeft ten bewijze van zijn stelling dat partijen een onvoorwaardelijke overeenkomst hebben gesloten, genoemde overeenkomst bij eis als productie 7 overgelegd. Dit stuk is een onderhandse akte in de zin van art. 183 Rv-oud en levert daarmee dwingend bewijs op ex artikel 184 lid 2 Rv-oud. Nu in die betreffende overeenkomst nergens is vermeld dat zij zou zijn gesloten onder een opschortende voorwaarde, dient [Partij K. ] deze stelling te bewijzen.
3.3 De rechtbank zal bepalen dat [Partij K. ] van dit tussenvonnis hoger beroep mag instellen.
3.4 In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
In reconventie:
3.5 De rechtbank overweegt aanstonds dat het beroep van [Partij K. ] op verrekening van een vordering van fl. 51.488,-- wegens het toerekenbare tekortschieten van [Partij C. ] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden als chirurg moet worden afgewezen. Zoals [Partij C. ] ook terecht stelt, moet het beroep op verrekening reeds daarom stranden omdat de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen, hetgeen volgens artikel 6:136 BW een beroep op verrekening in de weg staat.
3.6 Mede op grond van de door [Partij C. ] bij conclusie van repliek in conventie/conclusie van antwoord in reconventie als productie 22 overgelegde beslissing van Cadans van 3 januari 2002, bezien in samenhang met de door [Partij K. ] bij conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie als productie 4 overgelegde brief van Cadans van 10 augustus 2001, staat vast dat [Partij C. ] geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hem met betrekking tot de periode na 17 juni 2000 geen zelfstandigheidsverklaring is verstrekt door Cadans. Mede op grond van deze stukken is immers komen vast te staan dat [Partij C. ] niet meer in aanmerking kwam voor de verstrekking van een zodanige verklaring op grond van het feit dat hij niet meer kon worden aangemerkt als tijdelijk waarnemer, nu het waarnemerschap volgens Cadans een structureel karakter had gekregen. In zoverre de grondslag van de vordering is gebaseerd op vorenbedoeld verwijtbaar handelen, moet die vordering worden afgewezen.
3.7 De rechtbank begrijpt dat [Partij K. ] zijn resterende vordering enkel baseert op het feit dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden die rechtvaardigen dat de omstreden afspraak waarbij de vergoeding van het waarnemen door [Partij C. ] per
1 januari 1999 werd vastgesteld op fl. 22.000,--, dient te worden gewijzigd, dan wel geheel of gedeeltelijk worden ontbonden, voorzover nodig met terugwerkende kracht. Wat die grondslag betreft dient de vordering te worden afgewezen, alleen al omdat tot op heden in het geheel niet is gebleken van enig vermogensrechtelijk gevolg van de beweerdelijke onvoorziene omstandigheid.
3.8 Al het vorenstaande brengt met zich dat de vordering moet worden afgewezen en dat [Partij K. ] als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure moet dragen.
4. De uitspraak
De rechtbank:
In conventie:
laat [Partij K. ] toe om door alle middelen rechtens te bewijzen dat diens toestemming ten aanzien van de ten processe bedoelde overeenkomst, gedateerd 1 januari 1999, voorwaardelijk was, in die zin dat hij akkoord zou gaan, doch alleen wanneer ook [N. ] akkoord zou gaan;
bepaalt dat eventuele getuigenverhoren zullen worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald, nadat [Partij K. ] bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en - zo mogelijk - de personalia van de getuigen;
verwijst de zaak naar de rol van 21 mei 2003 met peremptoirstelling voor akte houdende opgave getuigen aan de zijde van [Partij K. ], alsmede voor akte houdende verhinderdata in de eerste vier maanden vanaf de datum van opgave aan de zijde van beide partijen;
bepaalt dat van dit tussenvonnis hoger beroep mag worden ingesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan;
In reconventie:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [Partij K. ] in de kosten van de procedure aan de zijde van [Partij C. ] gevallen en tot op heden begroot op:
salaris procureur € 2.450,00
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sijmonsma, vice-president, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MT