Jurisprudentie
AF7143
Datum uitspraak2003-02-26
Datum gepubliceerd2003-04-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers02/00939
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-04-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers02/00939
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 02/00939 (inkomstenbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] (hierna: de Inspecteur)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999
nummer : […H98]
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende heeft op 29 november 1999 de door hem bewoonde woning verkocht. Deze woning vormde voor belanghebbende "een eigen woning" in de zin van artikel 42a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). In het onderhavige jaar (1999) beschikte belanghebbende over spaar- en effectenrekeningen. De saldi hiervan beliepen op 1 januari 1999 ƒ 76.213 (spaarrekeningen) respectievelijk ƒ 36.916 (effectenrekeningen) en op 31 december 1999 ƒ 619.085 (spaarrekeningen) onderscheidenlijk ƒ 39.087 (effectenrekeningen). Belanghebbende heeft in 1999 ƒ4.072 aan rente-inkomsten genoten en ƒ 1.118 aan dividend. In vorenbedoelde woning had belanghebbende een werkkamer ingericht met (onder meer) twee computers (met internetaansluiting) en een telefoon.
2. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 2.000 opgevoerd ter zake van kosten van vermogensbeheer, bestaande uit de kosten verbonden aan het gebruik van de werkruimte.
3. Bij de vaststelling van de onderwerpelijke aanslag heeft de Inspecteur dit bedrag niet in aftrek aanvaard. Hiertegen heeft belanghebbende tevergeefs bezwaar gemaakt.
4. Voor het Hof herhaalt belanghebbende zijn stelling dat genoemde aan het gebruik van de werkruimte verbonden kosten als aftrekbare kosten van vermogensbeheer in aanmerking kunnen worden genomen. Daartoe voert belanghebbende - kort gezegd - aan dat hij de werkkamer heeft gebruikt voor werkzaamheden ten behoeve van de verkoop van de eigen woning alsmede voor het nemen van aan- en verkoopbeslissingen met betrekking tot zijn effectenportefeuille. Nu de werkruimte was ingericht voor vermogensbeheer en voor meer dan 95 percent voor dat doel werd gebruikt, kunnen bedoelde kosten volgens belanghebbende in aftrek worden toegelaten.
5. Onder kosten van vermogensbeheer die op de voet van artikel 35 van de Wet in aftrek kunnen worden gebracht moeten worden verstaan de uitgaven, welke rechtstreeks voorvloeien uit het voeren van beheer over een vermogen, dat ter verkrijging van inkomsten is aangewend. Het moet met andere woorden gaan om kosten die drukken op de inkomsten uit de bron (zoals bijvoorbeeld rente en dividend). Kosten welke betrekking hebben op de verkoop van de bron van inkomen zelf vormen - anders dan waarvan belanghebbende kennelijk uitgaat - geen aftrekbare kosten van vermogensbeheer.
6. Dit betekent dat de met de werkzaamheden ten behoeve van de verkoop van belanghebbendes eigen woning samenhangende kosten van de werkruimte en die ten behoeve van de aan- en verkoop van de effecten reeds hierom niet als aftrekbare kosten in aanmerking kunnen worden genomen.
7. De geclaimde aftrek van de ten behoeve van de verkoop van de eigen woning gemaakte kosten van de werkruimte zou voorts afstuiten op de wettelijke regeling van het huurwaardeforfait. De vaststelling van de zuivere inkomsten met betrekking tot een eigen woning geschiedt immers overeenkomstig de in artikel 42a van de Wet opgenomen forfaitaire waarderingsregel. Op grond hiervan wordt de netto-huurwaarde van de eigen woning als "inkomsten uit vermogen" in de heffing betrokken. Kosten, lasten en afschrijvingen - andere dan renten van schulden, kosten van geldleningen en periodieke betalingen ingevolge de rechten van erfpacht, opstal of beklemming - komen niet voor aftrek in aanmerking.
8. Voorzover de aan het gebruik van bedoelde werkruimte verbonden kosten drukken op de door belanghebbende genoten rente- en dividendinkomsten, zou aftrek hiervan op de voet van artikel 35 van de Wet in beginsel tot de mogelijkheden behoren.
9. Daartoe is evenwel vereist dat belanghebbende in redelijkheid heeft kunnen besluiten de werkruimte in zijn woning uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor vermogensbeheer te gebruiken, zodat deze aan het persoonlijke leven van belanghebbende en zijn gezin is onttrokken (vergelijk HR 22 maart 2000, nr. 35.093, BNB 2000/180).
10. Nu belanghebbende de werkruimte heeft gebezigd voor werkzaamheden ten behoeve van de verkoop van de woning alsmede voor werkzaamheden ten behoeve van het nemen van aan- en verkoopbeslissingen met betrekking tot zijn effectenportefeuille, moet naar het oordeel van het Hof worden geconcludeerd dat belanghebbende de werkruimte in zijn woning niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend heeft gebruikt voor vermogensbeheer, dat wil zeggen voor de verwerving van vermogensinkomsten (rente en dividend).
11. Uit het vorenoverwogene volgt dat de Inspecteur terecht het bedrag van ƒ 2.000 niet als aftrekbare kosten in aanmerking heeft genomen.
12. In het verweerschrift heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat het belastbaar inkomen van belanghebbende over 1999 nader dient te worden vastgesteld op ƒ 58.769. In zoverre is het beroep van belanghebbende gegrond.
proceskosten:
Het Hof acht, nu van zodanige kosten niet is gebleken, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 26.668,21 (ƒ 58.769), en
- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door deze betaalde griffierecht van € 29.
Aldus gedaan op 26 februari 2003 door mr. Van Schie, voorzitter, mr. Den Ouden en mr. Ettema, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Linssen als griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken door mr. Van Schie, in tegenwoordigheid van mr. Linssen.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter van de voormelde kamer,
(I. Linssen) (P.M. van Schie)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 maart 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.