Jurisprudentie
AF6969
Datum uitspraak2003-02-06
Datum gepubliceerd2004-10-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-003783-01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-10-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-003783-01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft tezamen met anderen deelgenomen aan een criminele organisatie die erop was gericht om buitenlandse vrouwen zich op illegale wijze te laten prostitueren. De verdachte nam hierin een leidende en coördinerende positie in. Hij heeft zich onder andere bezig gehouden met het - door middel van tussenpersonen - werven van de slachtoffers in Roemenië en de Oekraïne en het - tegen hun wil in - te werk stellen van de slachtoffers in prostitutiegelegenheden in Nieuwegein.
7 jaar en 6 maanden gevangenisstraf + schadevergoeding.
7 jaar en 6 maanden gevangenisstraf + schadevergoeding.
Uitspraak
arrestnummer
rolnummer 23-003783-01
datum uitspraak 6 februari 2003
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 30 oktober 2001 in de strafzaken onder de parketnummers 16/130390-00 en 16/022534-00 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1958,
wonende te [adres],
thans verblijvende in P.I. Utrecht te Nieuwegein.
Beperkt appel
Het hoger beroep van de verdachte is blijkens mededeling ter terechtzitting van 23 april 2002 niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 5 en 6 tenlastegelegde (vrijspraak).
Voorts heeft de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2003 aangevoerd dat het hoger beroep van de verdachte zich niet richt tegen de door de rechtbank te Utrecht gegeven vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 2 tenlastegelegde, voor wat betreft de mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1].
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Het bepaalde in artikel 407, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering brengt met zich dat in hoger beroep in beginsel een nieuwe behandeling en beoordeling van de gehele zaak plaatsvindt. Dit heeft tot gevolg dat ook de onderdelen van een tenlastegelegd feit waarvan de rechter in eerste aanleg heeft vrijgesproken - met bewezenverklaring van het overige - aan het oordeel van de rechter in hoger beroep zijn onderworpen. Het hof overweegt voorts ten overvloede dat het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 2 tenlastegelegde niet gaat om gevoegde feiten, zoals bedoeld in artikel 407, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Een partieel appel van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 2 tenlastegelegde is derhalve niet mogelijk.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 16 mei 2001, 12 juni 2001, 13 juni 2001, 30 juli 2001, 15 oktober 2001 en 16 oktober 2001 en in hoger beroep van 23 april 2002, 1 oktober 2002, 15 oktober 2002, 29 oktober 2002 en 23 januari 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De geldigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman van de verdachte heeft tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2003 betoogd dat de inleidende dagvaarding in de zaak met parketnummer 16/022534-00 ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard, omdat de zinsnede "ter voorbereiding van een misdrijf zoals omschreven in artikel 282 Wetboek van Strafrecht te weten het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden" een kwalificatie is, die in de daarop volgende zinsneden onvoldoende feitelijk wordt omschreven. Het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 4 tenlastegelegde voldoet derhalve niet aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt aan de tenlastelegging, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof is van oordeel dat het onder 4 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 16/022534-00 voldoende feitelijk is omschreven. Ook overigens voldoet de inleidende dagvaarding aan de daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep blijk gegeven te begrijpen wat het aan hem onder 4 gemaakte verwijt inhield en zich daartegen verdedigd. Het beroep op nietigheid van de inleidende dagvaarding in de zaak met parketnummer 16/022534-00 ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde wordt derhalve verworpen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is - voorzover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd wat in de aanvankelijke dagvaarding tegen de zitting van de rechtbank van 14 maart 2001 onder parketnummer 16/022534-00 is omschreven, zoals die met toepassing van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van de rechtbank van 16 mei 2001 nader is omschreven, alsmede wat in de aanvullende dagvaarding tegen de zitting van 16 mei 2001 is omschreven en zoals die op de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2002 op vordering van de advocaat-generaal is gewijzigd. Voorts is tenlastegelegd wat in de dagvaarding onder parketnummer 16/130390-00 is omschreven.
Van de aanvankelijke dagvaarding onder parketnummer 16/022534-00, van de nadere omschrijving van die dagvaarding, van de aanvullende dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging in hoger beroep, alsmede van de dagvaarding onder parketnummer 16/130390-00 zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 1, 2, 3, 4, 7, 8, 9 en 10 en in de zaak met parketnummer 16/130390-00 primair is tenlastegelegd, met dien verstande dat:
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 1 tenlastegelegde
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 3 december 2000 te Nieuwegein en/of elders in Nederland en/of in Roemenië en/of de Oekraïne heeft deelgenomen aan een organisatie welke gevormd werd door hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- mensenhandel (artikel 250ter Wetboek van Strafrecht en/of artikel 250a Wetboek van Strafrecht),
terwijl hij, verdachte, leider en/of bestuurder van deze organisatie was;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 2 tenlastegelegde
hij op tijdstippen in het jaar 1998 te Nieuwegein en/of elders in Nederland en/of te Roemenië tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een persoon, te weten [slachtoffer 1], heeft aangeworven met het oogmerk die [slachtoffer 1] in Nederland in de prostitutie te brengen, immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) contact gelegd met die [slachtoffer 1] in Roemenië en/of haar werk in een casino in Nederland aangeboden en/of verteld dat zij aldaar alleen champagne behoefde rond te brengen en/of een vliegticket voor haar gekocht en/of haar naar het vliegveld gebracht en/of haar in Nederland opgehaald en/of een vuurwapen in haar nabijheid voorhanden gehad en/of haar naar een club/bordeel gebracht in Nieuwegein en/of haar aldaar in de prostitutie te werk gesteld
en
op tijdstippen in de periode van 1 november 1999 tot en met 15 januari 2000 te Nieuwegein en/of elders in Nederland en/of in de Oekraïne tezamen en in vereniging met een ander of anderen, personen, te weten [slachtoffer 2] (werknaam [naam 2]) en/of [slachtoffer 3] (werknaam [naam 3]) heeft aangeworven met het oogmerk die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] in Nederland in de prostitutie te brengen, immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) telkens contact gelegd en/of doen leggen met die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] in de Oekraïne en/of haar/hun werk in een restaurant in Duitsland aangeboden en/of doen aanbieden en/of haar/hen van valse en/of vervalste paspoorten voorzien en/of met een trein en/of een auto('s) naar een club/bordeel gebracht
en
op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 30 september 2000 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met een ander of anderen [slachtoffer 1] (werknaam [naam 1]) en/of [slachtoffer 2] (werknaam [naam 2]) en/of [slachtoffer 4] (werknaam [naam 4]) en/of [slachtoffer 3] (werknaam [naam 3]) telkens door geweld of een of meer andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of bedreiging met één of meer andere feitelijkhe(i)d(en), althans door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding tot prostitutie heeft gebracht, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] (werknaam [naam 1]) en/of [slachtoffer 2] (werknaam [naam 2]) en/of [slachtoffer 4] (werknaam [naam 4]) en/of [slachtoffer 3] (werknaam [naam 3])
(door geweld)
geslagen en/of
(door bedreiging met geweld)
gezegd dat er een bewakingssysteem was en/of gevraagd of ze niet wisten hoeveel vrouwen er werden vermoord, althans woorden van dreigende aard en/of strekking, en/of een vuurwapen(s) getoond en/of dreigend in hun/haar nabijheid voorhanden gehad en/of
(door andere feitelijkheden)
ondergebracht in een kamer in een club/bordeel en/of hun/haar paspoort(en) onder zich gehouden en/of hun/haar (een) schuld(en) doen aangaan om de reis vanuit Roemenië en/of de Oekraïne naar Nederland te betalen en/of hun/haar bewegingsvrijheid beperkt en/of hun/haar geld grotendeels onder zich gehouden en/of bepaald wanneer en/of waar zij moest(en) werken en/of tegen hen/haar geschreeuwd en/of een boete opgelegd wanneer een huisregel werd overtreden en/of
(door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht)
een zeer beperkt bedrag voor levensonderhoud beschikbaar gesteld,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voortdurend wist(en) en/of gebruik maakte(n) van de omstandigheid/omstandigheden dat die [slachtoffer 1] (werknaam [naam 1]) en/of [slachtoffer 2] (werknaam [naam 2]) en/of [slachtoffer 4] (werknaam [naam 4]) en/of [slachtoffer 3] (werknaam [naam 3]) geen middelen van bestaan had(den) en/of dat zij over onvoldoende financiën beschikte(n) om hun reis naar Roemenië en/of de Oekraïne te kunnen betalen en/of de Nederlandse taal niet sprak(en) en/of geen onderdak had(den) en/of niet beschikte(n) over een geldige verblijfstitel en/of een geldig reisdocument en/of
(door misleiding)
de toezegging heeft/hebben gedaan dat het door haar/hen verdiende geld veilig zou zijn,
door welke vorenomschreven handelingen en omstandigheden hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] (werknaam [naam 1]) en/of [slachtoffer 2] (werknaam [naam 2]) en/of [slachtoffer 4] (werknaam [naam 4]) en/of [slachtoffer 3] (werknaam [naam 3]) telkens opzettelijk tot prostitutie bracht(en) en/of in de prostitutie hield(en);
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 3 tenlastegelegde
hij in de periode van 27 juli 2000 tot en met 28 juli 2000 te Nieuwegein door geweld en door bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit en/of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 5], bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte, die [slachtoffer 5] heeft gedwongen een pand aan de […]straat te Nieuwegein binnen te gaan en aldaar opzettelijk gewelddadig die [slachtoffer 5] met kracht aan de haren de trap heeft opgetrokken en meermalen die [slachtoffer 5] op de rug en benen en billen heeft geslagen en die [slachtoffer 5] tegen het lichaam heeft geschopt en die [slachtoffer 5] heeft gedwongen kleding uit te trekken en de handen van die [slachtoffer 5] met een snoer achter haar rug heeft vastgebonden en die [slachtoffer 5] met een riem tegen het lichaam heeft geslagen en die [slachtoffer 5] op een bank heeft geduwd en hebbende hij, verdachte, vervolgens aldaar zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 5] geduwd en een vinger in de anus van die [slachtoffer 5] geduwd;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 4 tenlastegelegde
hij in de periode van 15 september 2000 tot en met 28 september 2000 te Nieuwegein en/of Utrecht en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van een misdrijf zoals omschreven in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht, te weten het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden, zijnde een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren is gesteld, opzettelijk auto's en/of telefoons en/of een strippenkaart en/of geld en/of een kelderkast, telkens kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 7 tenlastegelegde
hij in de periode van 1 maart 2000 tot en met 5 december 2000 te Nieuwegein en/of Utrecht en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen wapens en munitie van categorie II, te weten een machinepistool van het merk F.B.P., model 48, en voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, te weten ongeveer 400 gram explosieve stof (TNT), en 2 ontstekers
en
wapens en munitie van categorie III en/of II, te weten 1 pistool, merk FN, type Browning, kaliber 9 mm, en 1 revolver, merk Armi San Paolo, kaliber .38 spec. en 1 revolver, merk Smith & Wesson, mod. 37, kaliber .38 SPL en 1 kogelgeweer, model 98 en een pistool, merk HS, kaliber 9 mm en ongeveer 312 patronen
en
een wapen van categorie I onder 3, te weten een geluiddemper (loop van een kogelgeweer), voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 8 tenlastegelegde
hij in de periode van 1 juli 2000 tot en met 5 december 2000 te Nieuwegein en/of Utrecht en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of heeft vervoerd en/of heeft afgeleverd 41 gram van een materiaal bevattende cocaïne en/of een aanzienlijke hoeveelheid amfetamine tabletten en/of ongeveer 66,5 stuks MDMA en/of een hoeveelheid metamfetamine, zijnde cocaïne en amfetamine en MDMA en metamfetamine telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I danwel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 9 tenlastegelegde
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2000 tot en met 30 september 2000 te Nieuwegein en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen meermalen opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid amfetamine-tabletten en/of metamfetaminetabletten en/of MDMA/XTC-tabletten heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, zijnde cocaïne en amfetamine en/of metamfetamine en/of MDMA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 10 tenlastegelegde
hij op 15 juli 2000 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met anderen een verklaring (schuldbekentenis) gedateerd 15 juli 2000 - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders in strijd met de waarheid in deze verklaring (schuldbekentenis) opgenomen dat [naam] van [verdachte] h/o [naam] Beheer B.V. te Nieuwegein een bedrag van ƒ 5.000,- inzake een tijdelijke lening t.b.v. levensonderhoud heeft ontvangen, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/130390-00 primair tenlastegelegde
hij en/of zijn mededader(s) op 14 september 2000 te Nieuwegein ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, aan [slachtoffer 6] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet tezamen en in vereniging die [slachtoffer 6] meermalen tegen het hoofd en/of lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of gestompt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 1, 2, 3, 4, 7, 8, 9 en 10 en in de zaak met parketnummer 16/130390-00 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Bespreking van een gevoerd verweer in de zaak met parketnummer 16/130390-00
De verdachte heeft tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2002 betoogd dat hij [slachtoffer 6] heeft geslagen, omdat deze hem aanviel. De verdachte heeft zijn betoog ondersteund door te stellen dat hij na de vechtpartij een pen heeft gevonden op straat en dat hij vermoedt dat [slachtoffer 6] hem heeft aangevallen met deze pen.
Het hof heeft het bovenstaande opgevat als een beroep op noodweer en overweegt daaromtrent het volgende. Uit de stukken van het dossier en de behandeling van deze zaak ter terechtzitting in hoger beroep is geenszins aannemelijk geworden de door de verdachte beweerde feitelijke gang van zaken, te weten dat [slachtoffer 6] de verdachte aanviel. Nu er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, kan er geen sprake zijn geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer faalt derhalve.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 1 bewezenverklaarde:
als bestuurder/leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 2 bewezenverklaarde:
mensenhandel door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 3 bewezenverklaarde:
verkrachting;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 4 bewezenverklaarde:
medeplegen van voorbereiding van het misdrijf om opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid te beroven of beroofd te houden;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 7 bewezenverklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en meer dan één vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 8 en 9 bewezenverklaarde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 10 bewezenverklaarde:
medeplegen van valsheid in geschrift;
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/130390-00 primair bewezenverklaarde:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 1, 2, 3, 4, 7, 8, 9 en 10 en het in de zaak met parketnummer 16/130390-00 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en zes maanden, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] (in de zaak met parketnummer 16/130390-00) toegewezen tot een bedrag van ƒ 2.500,-. Voor het overige heeft de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Voorts heeft de rechtbank ten behoeve van deze benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het in de zaak met
parketnummer 16/022534-00 onder 1, 2, 3, 4, 7, 8, 9 en 10 en het in de zaak met
parketnummer 16/130390-00 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.134,45 en dat ten behoeve van deze benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft tezamen met anderen deelgenomen aan een criminele organisatie die erop was gericht om buitenlandse vrouwen zich op illegale wijze te laten prostitueren. De verdachte nam hierin een leidende en coördinerende positie in. Hij heeft zich onder andere bezig gehouden met het - door middel van tussenpersonen - werven van de slachtoffers in Roemenië en de Oekraïne en het - tegen hun wil in - te werk stellen van de slachtoffers in prostitutiegelegenheden in Nieuwegein.
Verdachte en zijn mededaders hebben veelal jonge vrouwen, die zich in sociaal- en economisch opzicht in een uiterst zwakke positie bevonden, vanuit Roemenië en de Oekraïne aangeworven en naar Nederland laten brengen, om hen in Nederland in de prostitutie te werk te stellen. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van deze vrouwen en de slechte psychosociale omstandigheden waarin deze vrouwen zich in Roemenië en de Oekraïne bevonden.
Verdachte en zijn mededaders hebben deze vrouwen hun (valse) paspoorten doen afgeven en deze vervolgens onder zich gehouden. Verdachte en zijn mededaders hebben de vrouwen door misleiding, intimidatie en slechte betaling zodanig in een van hen afhankelijke positie gebracht dat het de vrouwen onmogelijk werd ten aanzien van het uitoefenen van de prostitutie vrije keuzes te maken en zelfstandig beslissingen te nemen. Verdachte en zijn mededaders hebben zich zonder enig respect voor de eigenwaarde van de slachtoffers aan hen verrijkt.
Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededaders de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers ernstig geschonden, waardoor zij, mede en vooral door toedoen van verdachte, in meer of mindere mate zijn getraumatiseerd, hetgeen het hof ten aanzien van een op verzoek van de verdediging als getuige gehoord slachtoffer, [slachtoffer 1], ter terechtzitting zelf heeft kunnen vaststellen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het verkrachten van zijn (inmiddels) ex-echtgenote [slachtoffer 5]. Het slachtoffer heeft hierbij seksuele handelingen moeten dulden waarbij verdachte geweld en bedreiging met geweld niet schuwde. Door aldus te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 5]. Voorts hebben verdachte en zijn mededaders voorbereidingen getroffen om [slachtoffer 5] te ontvoeren. Verdachte heeft anderen de opdracht gegeven om [slachtoffer 5] in de gaten te houden en heeft de kelderkast in zijn woning laten opruimen met het oogmerk om [slachtoffer 5] hier na haar ontvoering in op te sluiten.
Daarnaast hebben verdachte en zijn mededaders voor de handel bestemde hoeveelheden harddrugs aanwezig gehad en regelmatig verkocht. De drugs werden veelal in de prostitutiegelegenheden verhandeld aan cliëntèle en aan de vrouwen die daar te werk waren gesteld. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de verspreiding van harddrugs en de daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit.
Voorts hebben verdachte en zijn mededaders een grote hoeveelheid vuurwapens voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Tevens heeft verdachte samen met anderen in strijd met de waarheid een schuldbekentenis opgemaakt ten behoeve van één van zijn medewerkers. Verdachte heeft hiermee het vertrouwen geschonden dat in dit soort documenten, die als bewijs van enig feit kunnen dienen, gesteld moet kunnen worden.
Voorts heeft verdachte samen met anderen zonder noemenswaardige aanleiding een poging gedaan om [slachtoffer 6] ernstig letsel toe te brengen door hem op de openbare weg op grove wijze te mishandelen. Door deze mishandeling heeft verdachte niet alleen [slachtoffer 6] pijn en letsel toegebracht, maar ook de veiligheid op straat in gevaar gebracht, hetgeen tot gevoelens van onrust leidt in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 10 januari 2003 is verdachte reeds eerder veroordeeld wegens soortgelijke delicten.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 31 januari 2001 van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, opgemaakt door M.J.T. Tijhuis, reclasseringswerker, en het over verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport van 7 juni 2001, opgemaakt door J.M.J.F. Offermans, psychiater.
Al het voorgaande in overweging nemende, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf een juiste is; ook het hof acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en zes maanden passend en geboden.
De vordering tot schadevergoeding
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij in de strafzaak met parketnummer 16/130390-00 gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade tot een bedrag van ƒ 7.500,- ofwel € 3.403,35 ingediend.
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft zich op 11 januari 2002 gevoegd in hoger beroep voor bovengenoemd bedrag.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep betwist.
Het hof acht - alle omstandigheden in aanmerking genomen - een bedrag van € 1.134,45 redelijk en billijk.
De vordering van de benadeelde partij zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen, nu aannemelijk is dat door hem tengevolge van het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 16/130390-00 immateriële schade is geleden en wel tot dat bedrag.
Het hof zal de benadeelde partij [slachtoffer 6] voor het overige niet ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van geleden schade, nu deze in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Tevens vindt het hof aanleiding om in het belang van de benadeelde partij als extra waarborg aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, omdat hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit in de zaak met parketnummer 16/130390-00 is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 46, 47, 57, 140(oud), 140, 225, 242, 250ter(oud), 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet - in zoverre - opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 1, 2, 3, 4, 7, 8, 9 en 10 en in de zaak met parketnummer 16/130390-00 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 16/022534-00 onder 1, 2, 3, 4, 7, 8, 9 en 10 en in de zaak met parketnummer 16/130390-00 primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 7 (zeven) JAREN en 6 (zes) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
en voorts
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6], wonende te [adres slachtoffer 6] tot een bedrag van € 1.134,45 (éénduizend éénhonderdvierendertig euro en vijfenveertig eurocenten), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Veroordeelt de verdachte om voormeld bedrag aan de voornoemde benadeelde partij te betalen.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in zijn vordering.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 6], te betalen een som geld ten bedrage van € 1.134,45 (éénduizend éénhonderdvierendertig euro en vijfenveertig eurocenten), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 (tweeëntwintig) DAGEN, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de betaling aan de benadeelde partij in mindering strekt op de verplichting aan de Staat.
Bepaalt dat de betaling aan de Staat in mindering strekt op de verplichting aan de benadeelde partij.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Bockwinkel, Schreuder en Houben, in tegenwoordigheid van mr. Marsé als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 februari 2003.
Mr. Schreuder is buiten staat dit verkort arrest mede te ondertekenen.