Jurisprudentie
AF6845
Datum uitspraak2003-03-28
Datum gepubliceerd2003-04-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers10.001117.02
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-04-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers10.001117.02
Statusgepubliceerd
Uitspraak
parketnummer : 20.001117.02
uitspraakdatum : 28 maart 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Roermond van 24 oktober 2001 in de strafzaak onder parketnummer 04/056957-01 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal reeds hierom worden vernietigd, omdat het vonnis niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 365, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is ondertekend door de politierechter die over de zaak heeft geoordeeld, doch door een andere rechter.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: PRO MEMORIE.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op [pleegdatum] in [pleegplaats] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 165 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en ongeveer 192 gram hennep, zijnde hashish en hennep telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep -kort samengevat- betoogd dat de doorzoeking van het café [naam] en van de daarboven gelegen woning van de verdachte, gelegen aan de [adres], door de opsporingsambtenaren onrechtmatig is geschied, aangezien voor het cafégedeelte geen machtiging was verleend.
De als gevolg van dit onrechtmatig opsporingsonderzoek verkregen resultaten dienen daarom te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Op 13 augustus 2001 heeft J.J.M. Stolp, inspecteur van politie basiseenheid Venlo-centrum, district Venlo, regio Limburg-Noord, coördinator Kameleon-team, als zodanig hulpofficier van justitie, gelet op het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van de Algemene wet op het binnentreden en artikel 9 van de Opiumwet, een schriftelijke machtiging gegeven aan T. van der Beek, hoofdagent van politie, om op 13 augustus 2001 voor de inbeslagneming van middelen voorkomende op lijst II bij de Opiumwet, zonder toestemming van de bewoner binnen te treden in de woning gelegen aan de [adres], met bepaling dat bij dringende noodzakelijkheid in geval van afwezigheid van de bewoner(s) in de genoemde woning of woningen kan worden binnengetreden en, voor zover het doel van het binnentreden dit vereist, degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, zich door anderen kan doen vergezellen.
Uit het proces-verbaal van politie regio Limburg-Noord, district Ven/Venlo, mutatienummer PL2320/01-108324, gedateerd 13 augustus 2001, in de wettelijke vorm opgemaakt door J.P.M. Billekens en T. van der Beek, respectievelijk hoofdagent van politie, basiseenheid Weert, district Weert, regio Limburg-Noord, en hoofdagent van politie, basiseenheid Swalmen, district Roermond, regio Limburg-Noord, blijkt dat verdachte, nadat de opsporingsambtenaren zich op 13 augustus 2001 na het binnentreden van voornoemd café hadden gelegitimeerd, toestemming heeft gegeven om zijn woning en ook het café te doorzoeken. Dat in de schriftelijke vastlegging van die toestemming alleen melding is gemaakt van de boven het cafégedeelte gelegen woning, doet daaraan niet af.
Gelet op het vorenstaande, kan niet worden gesteld dat de doorzoeking van het café en van de daarboven gelegen woning van de verdachte, gelegen aan de [adres], onrechtmatig is geschied.
Het verweer wordt daarom verworpen.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, aangezien het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft daartoe -zakelijk weergegeven- aangevoerd, dat het redelijkerwijs uitgesloten is dat verdachte op de hoogte was van de handel in verdovende middelen in het café door [betrokkene 1].
[betrokkene 2] heeft weliswaar een keer in zijn algemeenheid met verdachte gesproken over verdovende middelen, maar niet specifiek over de handel in het café.
Gelet hierop is er onvoldoende grond om tot het bewijs te komen dat de verdachte als medepleger bij het opzettelijk aanwezig hebben van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen betrokken is geweest.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat zich in het café met regelmaat potentiële kopers van verdovende middelen meldden en dat [betrokkene 2] verschillende malen met verdachte heeft gesproken over het feit dat zij het niet goed vond dat [betrokkene 1] verdovende middelen verkocht in het café, maar dat verdachte hier niets aan deed en het gewoonweg toeliet.
Aangezien de verdachte wist dat er in het café -waarvan hij bedrijfsleider was- verdovende middelen aanwezig waren en werden verkocht, de verdachte zich op geen enkele wijze hieraan heeft onttrokken en aldus de handel in verdovende middelen in het café feitelijk heeft aanvaard, is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen in het café.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 3, eerste lid, aanhef en onder C juncto artikel 11, tweede lid van de Opiumwet
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Van de op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen onder 9, 11, 12, 13 en 14 genoemde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Ten aanzien van de op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen onder 1, 5, 6, 7, 8, 10 en 15 genoemde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt en van die voorwerpen zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 750,- (Eur. zevenhonderdvijftig), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vijftien dagen.
Gelast de teruggave van de op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen onder 9, 11, 12, 13 en 14 genoemde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, aan de verdachte.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen onder 1, 5, 6, 7, 8, 10 en 15 genoemde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door Mr. Ficq, als voorzitter
Mrs. Van de Loo en De Lange, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Kroes, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 maart 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 03
tijd : 11.00
rolnummer: 20.001117.02
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres],
Is bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Roermond van 24 oktober 2001 ter zake van:
"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd",
veroordeeld tot:
een geldboete van fl. 3.500,00 subsidiair 40 dagen hechtenis, met verbeurdverklaring van de navolgende inbeslaggenomen goederen:
01-003749 11 1.00 STK Geldkist KL: grijs
01-003749 13 Geld Nederlands fl. 18.700,00
01-003749 14 Geld buitenlands DM 7930,00
met teruggave van de navolgende inbeslaggenomen goederen te weten: een voorraadlijst bestaande uit twee briefjes, aan verdachte,
gelast de bewaring van de navolgende inbeslaggenomen goederen ten behoeve van de rechthebbende(n), te weten: 1 reistas, 9 zakjes, 1 schooltas, 1 prijslijst, 1 blocnote en 1 portemonnee