Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6785

Datum uitspraak2002-12-19
Datum gepubliceerd2003-04-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers00/5625 WAO
Statusgepubliceerd


Uitspraak

00/5625 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 19 februari 1998 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van 5 september 1997, waarbij de door haar voor het jaar 1998 verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is vastgesteld op 1,09%. De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 8 september 2000 het door appellante tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Namens appellante is mr. J.W. Stam, advocaat te Amersfoort, op bij aanvullend beroepschrift van 27 april 2001 aangevoerde gronden van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen. Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 7 juni 2001, ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 7 november 2002, waar voor appellante is verschenen mr. Stam, voornoemd, en waar gedaagde, zoals bericht, zich niet heeft laten vertegenwoordigen. II. MOTIVERING Bij de vaststelling van de door appellante in het premiejaar 1998 verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de WAO heeft gedaagde in aanmerking genomen het totaalbedrag dat in het jaar 1996 (t-2) aan uitkeringen krachtens deze wet aan (ex-)werknemers van appellante is uitgekeerd. In dit bedrag zijn begrepen nabetalingen aan twee (ex-)werknemers als uitvloeisel van door hen gewonnen beroepsprocedures. Zowel in bezwaar als in (hoger) beroep heeft appellante zich verzet tegen het in aanmerking nemen van de nabetalingen. Zij meent dat het niet aangaat dat zij de dupe wordt van onjuist handelen van de kant van gedaagde. Daarbij heeft zij erop gewezen dat, nu het te dezen gaat om het premiejaar, waarin voor het eerst een gedifferentieerde premie is opgelegd, zij niet het voordeel heeft genoten van een lagere premie in de jaren daaraan voorafgaand. Bij de aangevallen uitspraak, waarin appellante als eiseres is aangeduid, heeft de rechtbank het volgende overwogen: "Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 78, zesde lid, van de WAO is tot stand gekomen het Besluit premiedifferentiatie WAO (Stb. 1997, 338 laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 juli 1998, Stb. 1998, 420; (hierna het Besluit). In artikel 4 van dat Besluit is bepaald op welke wijze de in artikel 78 van de WAO bedoelde opslag of korting wordt berekend. In het vijfde lid van genoemd artikel 4 is bepaald dat bij de berekening van de opslag of korting arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in aanmerking worden genomen die zijn toegekend aan de werknemers die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de werkgever in dienstbetrekking stonden en ter zake van die ongeschiktheid de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 19 van de WAO hebben doorgemaakt. Uit artikel 4 van het Besluit vloeit voort dat de in artikel 78 van de WAO bedoelde korting of de opslag die een werkgever krijgt, gelijk is aan het individuele werkgeversrisicopercentage, verminderd met het gemiddelde werkgeversrisicopercentage. Het individuele werkgeversrisico-percentage wordt bepaald door de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die ten laste komen van de Arbeidsongeschiktheidskas, van werknemers die in dienst stonden tot een individuele werkgever gedeeld door zijn premieplichtige loonsom. Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage betreft de totale lasten van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die ten laste komen van de Arbeidsongeschiktheidskas, gedeeld door de totale premieplichtige loonsom. Voor de bepaling van zowel het individuele als het gemiddelde percentage voor het premiejaar 1998 zijn de WAO-uitkeringen van belang die in 1996 zijn uitbetaald aan (ex)werknemers die bij het intreden van hun arbeidsongeschiktheid in dienst van eiseres waren, voorzover die uitkeringen zijn toegekend op of na 1 januari 1993 en vervolgens nog geen vijf jaar hadden gelopen. In de toelichting op het Besluit (Stb. 1997, 338, pagina 14 en volgende) is aangegeven dat voor de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage de uitkeringslasten van de arbeids-ongeschiktheidsuitkeringen worden bepaald op kasbasis. Hantering van een systeem op kasbasis sluit aan bij de uitkeringsadministratie van de uitvoerings-instellingen. Het is evenwel mogelijk - aldus de toelichtingen - dat een uitkering met terugwerkende kracht wordt aangepast. De aanpassingen kunnen dan (mede) betrekking hebben op voorgaande jaren. Het kan daarbij onder meer gaan om een herziening van de hoogte van de uitkering met terugwerkende kracht. Bij eigen risicodragers leiden dergelijke te herzieningen tot een restitutie aan dan wel een nabetaling van de eigenrisicodrager. Indien in een systeem van premiedifferentiatie met een individuele premie in het geheel geen rekening zou worden gehouden met genoemde aanpassingen van uitkeringen zou een niet te rechtvaardigen onderscheid ontstaan tussen eigen risicodragers en niet-eigenrisicodragers. Teneinde te bewerkstellingen dat alle aanpassingen worden meegenomen in het systeem van premiedifferentiatie is bepaald dat indien een uitkering in een bepaald jaar met terugwerkende kracht wordt aangepast, het totale bedrag van de aanpassing over alle relevante voorgaande jaren in mindering wordt gebracht dan wel opgeteld bij de toegerekende arbeidsongeschiktheidslasten van de desbetreffende werkgever. Toerekening vindt, conform het kasbasissysteem, plaats aan het jaar waarin de aanpassing is doorgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de regelgever geen oog heeft gehad voor de situatie als in casu aan de orde, waarbij de werkgever als gevolg van een herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het jaar twee jaar nadien komt te staan voor een eenmalige hogere gedifferentieerde premie. De regelgever heeft dit terecht geacht nu de uitkering over de jaren waarop deze betrekking heeft niet is meegenomen in de arbeidsongeschiktheidslast in de jaren voorafgaande aan het jaar waarin de uitkering in een keer alsnog is uitbetaald. Zulks leidt in het onderhavige geval tot de vaststelling dat de nabetalingen in 1996 bij de berekening van de opslag aan dat jaar moeten worden toegerekend, hetgeen tot gevolg heeft dat voor eiseres in 1998 de hogere gedifferentieerde premie op 1,09% wordt vastgesteld. De rechtbank komt gelet op de hiervoor - deels - weergegeven toelichting op het besluit tot de conclusie dat de tijdens zijdens eiseres aandragen grieven niet kunnen leiden tot een gegrondverklaring van haar beroep nu daarvoor in de regelgeving geen steun kan worden gevonden.". De Raad kan zich met deze overwegingen verenigen. Nu bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie gedaagde geen beleidsvrijheid toekomt, ziet de Raad geen mogelijkheid voor toetsing van het bestreden besluit aan artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals van de zijde van appellante te zijner zitting is bepleit. Dat appellante niet een voordeel heeft genoten in eerdere jaren, kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit het vorenstaande volgt dan ook dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2002. (get.) B.J. van der Net (get.) A.H. Huls JK/27112