Jurisprudentie
AF6667
Datum uitspraak2002-10-30
Datum gepubliceerd2003-04-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14/025057-02
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-04-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14/025057-02
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft, nadat zij cannabis had gebruikt, als bestuurder van een auto een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, waarbij haar vriend en haar neefje die bij haar in de auto zaten, om het leven zijn gekomen.
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer: 14/025057-02
Datum uitspraak: 30 oktober 2002
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank van het arrondissement Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te {adres en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
16 oktober 2002.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 18 augustus 2001 te Breezand, gemeente Anna Paulowna, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg N99, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat zij, verdachte, roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
na het recente gebruik van cannabis, met haar, verdachtes, voertuig geleidelijk op de weghelft bestemd voor het haar, verdachte, tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden, althans terecht is gekomen, en/of bij en/of na het terugsturen naar de eigen (rechter)weghelft geen acht heeft geslagen op een tegemoetkomend voertuig dat, gezien de rijrichting van dat tegemoetkomende voertuig, naar links was uitgeweken om een botsing te voorkomen, waardoor een botsing is ontstaan,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood en/of waardoor aan een ander (genaamd [slachtoffer 2]) zeer zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] (enkele dagen later) is overleden en/of
waardoor aan een of meer ander(en) (te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]) zodanig letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden is ontstaan ([slachtoffer 3]: kneuzing van nek en/of hals en/of borst, [slachtoffer 4]: kneuzing bil en/of nekpijn),
terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
1.
zij op of omstreeks 18 augustus 2001 te Breezand, gemeente Anna Paulowna, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl zij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten cannabis, waarvan zij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat zij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
2.
zij op of omstreeks 18 augustus 2001 te Breezand, gemeente Anna Paulowna, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de Rijksweg N99, met haar, verdachtes, voertuig geleidelijk op de weghelft bestemd voor het haar, verdachte, tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden, althans terecht is gekomen, en/of bij en/of na het terugsturen naar de eigen (rechter)weghelft geen acht heeft geslagen op een tegemoetkomend voertuig dat, gezien de rijrichting van dat tegemoetkomende voertuig, naar links was uitgeweken om een botsing te voorkomen, waardoor een botsing is ontstaan,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 18 augustus 2001 te Breezand, gemeente Anna Paulowna, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg N99, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat zij, verdachte, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, na het recente gebruik van cannabis, met haar, verdachtes, voertuig op de weghelft bestemd voor het haar, verdachte, tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, waardoor een botsing is ontstaan,
waardoor een ander genaamd [slachtoffer 1] werd gedood en waardoor aan een ander genaamd [slachtoffer 2] zeer zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] enkele dagen later is overleden en
waardoor aan anderen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], zodanig letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke verhindering in de normale bezigheden is ontstaan ([slachtoffer 3]: kneuzing van nek en hals en borst, [slachtoffer 4]: kneuzing bil en nekpijn).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen.
Motivering deelvrijspraak
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat het cannabisgebruik de rijvaardigheid van verdachte nadelig kan hebben beïnvloed.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat deze invloed in dit geval zodanig is geweest dat verdachte hierdoor niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid of tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte moet derhalve van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Wel meent de rechtbank dat verdachte onvoorzichtig heeft gehandeld door te gaan rijden na het gebruik van cannabis, waarvan verdachte moest begrijpen dat dit een nadelige invloed heeft op de rijvaardigheid.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. BEWIJSVERWEREN
1. De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het cannabisgebruik op grond van artikel 8 van Wegenverkeerswet 1994 slechts gebruikt kan worden als strafverzwarende omstandigheid en niet als nadere feitelijke omschrijving van de schuld van verdachte.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat in een tenlastelegging het cannabisgebruik kan worden gebruikt in de feitelijke omschrijving als uitwerking van de onvoorzichtigheid ter onderbouwing van de schuld en onder omstandigheden tevens kan gelden als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 175 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het gebruik van cannabis kan, evenals het gebruik van alcohol, in negatieve zin van invloed zijn op de alertheid en het reactievermogen van een bestuurder van een motorrijtuig. Het is dus een van de factoren die kunnen bijdragen aan de schuld in de zin van artikel 6 WVW. Indien de bestuurder bovendien verkeert onder zodanige invloed van cannabis dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht, kan dit in de tenlastelegging tevens worden opgenomen als strafverzwarende omstandigheid. Dit betekent echter niet dat aan de verdachte tweemaal dezelfde rekening wordt gepresenteerd.
Het staat de officier dus vrij het cannabisgebruik in de feitelijke omschrijving van de schuld op te nemen en als zodanig is het door de rechtbank ook bewezen verklaard. Zoals hiervoor reeds vermeld heeft de rechtbank in de onderhavige zaak de strafverzwarende omstandigheid niet bewezen verklaard.
2. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het deskundigenrapport van het NFI onvoldoende uitsluitsel geeft omtrent de vraag of het onderzochte bloed van verdachte afdoende is gefilterd, waardoor de mogelijkheid bestaat dat de in het bloed aangetroffen stof is veroorzaakt door de aan verdachte toegediende medicijnen.
De rechtbank verwerpt dit verweer aangezien niet aannemelijk is geworden dat het door het NFI verrichte onderzoek niet correct is uitgevoerd.
3. Ten slotte heeft de raadsvrouw betoogd dat uit voornoemd deskundigenrapport, gelet op het tijdsverloop tussen het vermeende cannabisgebruik en de afname van bloed van verdachte, onvoldoende vast is komen te staan dat verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van cannabis was.
De rechtbank verwerpt dit verweer aangezien deze uitleg van de raadsvrouw naar het oordeel van de rechtbank berust op een onjuiste lezing van het rapport.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, meermalen gepleegd
en
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft, nadat zij cannabis had gebruikt, als bestuurder van een auto een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, waarbij haar vriend en haar neefje die bij haar in de auto zaten, om het leven zijn gekomen.
Voor de nabestaanden betekent dit een onherstelbaar verlies.
Voorts zijn de inzittenden van de auto waarmee de botsing heeft plaatsgevonden gewond geraakt. Ook zij hebben hierdoor veel leed ondervonden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 28 augustus 2002, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van enig misdrijf tot straf is veroordeeld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte tengevolge van het ongeval ook zelf langdurig nadelige gevolgen heeft ondervonden en thans nog steeds ondervindt. Gelet op deze omstandigheid acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf niet passend.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, behoort te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
Ter terechtzitting is gebleken van instemming van de verdachte.
8. MOTIVERING VAN DE BIJKOMENDE STRAF
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen dient te worden opgelegd.
9. BENADEELDE PARTIJ
- De benadeelde partij [naam en adres partij 1], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van materiële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Nu echter niet is komen vast te staan dat de door de benadeelde partij gevorderde schade het rechtstreekse gevolg is geweest van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
- De benadeelde partij [naam en adres partij 2], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van 2000,00 euro wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
In beginsel kan aan de nabestaanden van een slachtoffer van een delict geen immateriële schadevergoeding worden toegekend.
Gelet op de huidige stand van de jurisprudentie kan echter, indien aan bepaalde criteria wordt voldaan, wel zogenaamde 'shock-schade' worden toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het beantwoorden van de vraag of de benadeelde partij voldoet aan voormelde criteria, niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
11. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 150 (honderdenvijftig) UREN.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 75 dagen.
- Bepaalt dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
- Ontzegt de verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) MAANDEN.
- Verklaart de benadeelde partij [naam partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
- Verklaart de benadeelde partij [naam partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.F. Aalders, voorzitter,
mr. A.F. van der Perk en mr. drs. W.P. van der Haak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.D.M. Hazeu, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2002.