Jurisprudentie
AF6526
Datum uitspraak2003-02-25
Datum gepubliceerd2003-03-31
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/6623
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-03-31
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/6623
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / toetsing gronden.
Eiser is op 30 januari 2003 door de Kmar aangehouden tijdens een uitreiscontrole wegens de vermoedelijke overtreding van artikel 231 WvSr, te weten het bezitten van een vals dan wel vervalst paspoort. Op 31 januari 2003 is eiser in bewaring gesteld. Verweerder heeft de volgende gronden ten grondslag gelegd aan de inbewaringstelling: niet beschikken over identiteitspapier, gebruik maken van vals/vervalst paspoort, verdacht van het plegen van een misdrijf en het niet hebben van een vaste woon-/verblijfplaats.
Op 3 februari 2003 heeft eiser aan de hand van documenten aangetoond dat het paspoort van eiser onvervalst was en hierop is hij onmiddellijk in vrijheid gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de inbewaringstelling reeds vanaf 31 januari 2003 onrechtmatig was. Immers, de door verweerder aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde gronden zijn gebaseerd op de veronderstelling dat eisers paspoort vervalst was en hij derhalve onrechtmatig in Nederland verbleef. Nu achteraf is gebleken dat deze veronderstelling onjuist was, is de bewaring van eiser nimmer op een juiste rechtsgrond gebaseerd geweest.
Beroep niet-ontvankelijk, toewijzing verzoek om schadevergoeding.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 03/6623 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1978, van Albanese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. drs. M. de Groot, advocaat te Haarlem,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mw. G.D. Tjou Tam Sin, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Verweerder heeft op 31 januari 2003 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
Eiser heeft hiertegen bij beroepschrift van 31 januari 2003 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep is door de rechtbank ontvangen op 1 februari 2003. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 3 februari 2003 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 10 februari 2003. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder opgedragen nadere informatie te verschaffen omtrent de invrijheidsstelling van eiser. Na ontvangst van deze informatie op 12 februari 2003 hebben partijen op 12 februari 2003 respectievelijk 18 februari 2003 schriftelijk toestemming gegeven om de zaak verder buiten zitting af te doen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
2. OVERWEGINGEN
Nu de bewaring is opgeheven heeft eiser niet langer belang bij de rechterlijke toetsing van het tegen de maatregel van bewaring gerichte beroep. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. Daarvoor dient de vraag te worden beantwoord of de bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 30 januari 2003 is eiser door de Koninklijke Marechaussee (Kmar) bij een uitreiscontrole op Terminal 1 van Schiphol aangehouden wegens de vermoedelijke overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten het bezitten van een vals dan wel vervalst paspoort. Volgens het proces verbaal van overgave dd. 30 januari 2003 was de pasfoto op het overgelegde Albanese paspoort vervangen. In het Albanese paspoort bevond zich een Italiaanse verblijfsvergunning. Eiser is vervolgens op 31 januari 2003 in bewaring gesteld. Verweerder heeft de navolgende gronden ten grondslag gelegd aan deze inbewaringstelling:
eiser beschikt niet over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit;
eiser maakte gebruik van een vals/vervalst document;
eiser had geen vaste woon-/verblijfplaats en
eiser werd verdacht van het plegen van een misdrijf.
Op 3 februari 2003 heeft eiser aan de hand van documenten aangetoond dat het paspoort van eiser onvervalst was en hierop is eiser onmiddellijk in vrijheid gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het vorenstaande te leiden tot de conclusie dat de inbewaringstelling van eiser reeds vanaf 31 januari 2003 onrechtmatig was. Immers, de door verweerder aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde gronden zijn (te meer nu aangenomen moet worden dat aan het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats in onderhavige situatie geen zelfstandige betekenis toekomt) gebaseerd op de veronderstelling dat eisers paspoort vervalst was en hij derhalve onrechtmatig in Nederland verbleef. Nu achteraf is gebleken dat deze veronderstelling onjuist was, is de bewaring van eiser nimmer op een juiste rechtsgrond gebaseerd geweest.
De rechtbank acht derhalve voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 3 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 3 x € 90,- = € 270,- .
De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322 en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe ten bedrage van € 270,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2003, in tegenwoordigheid van mr. drs. J.A. Vriezen, als griffier.
Voornoemd lid beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 270,- (zegge: tweehonderdenzeventig Euro).
Aldus gedaan op 25 februari 2003 door mr. H.J.H. van Meegen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden op: 25 februari 2003
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.
Tegen deze uitspraak staat, voorzover die betreft het verzoek om schadevergoeding, ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, Vw geen hoger beroep open.