Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6359

Datum uitspraak2003-03-19
Datum gepubliceerd2003-03-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/01796
Statusgepubliceerd


Indicatie

De inspecteur heeft zich in het onderhavige geval terecht beroepen op omkering van de bewijslast. Belanghebbende heeft niet voldaan aan de verplichting van artikel 47, eerste lid, van de AWR om gegevens en inlichtingen te verstrekken. Belanghebbende liet zich bijstaan door een professionele gemachtigde van wie mag worden verwacht dat hij bekend is met de inhoud van artikel 47, eerste lid, AWR en de consequenties van het daaraan niet (volledig) voldoen.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van B.V. X te Y, belanghebbende, tegen een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst teA, de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 29 mei 2001, ingediend door mr als haar gemachtigde en aangevuld bij brief van 31 juli 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 18 april 2001 betreffende de vaststelling van het verlies over het jaar 1997. De aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1997 is berekend naar een belastbaar bedrag van f. nihil. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag gehandhaafd. Bij beschikking heeft de inspecteur het verlies voor het jaar 1997 bepaald op nihil Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vaststelling van het verlies over het jaar 1997 op f.259.720. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Ter zitting van 12 februari 2003 is verschenen mr namens de inspecteur; van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen hoewel een per aangetekende post verzonden oproeping op 16 december 2002 is verzonden aan het door de gemachtigde in het beroepschrift en de aanvulling daarop vermelde adres. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de exploitatie van onroerende zaken. Belanghebbende deed voor het onderhavige jaar aangifte van een belastbare winst van negatief f.259.720 (€ 117.856). Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur de volgende correcties aangebracht: Afschrijvingen f.116.224 Onderhoudskosten f.554.418 Ontvangen rente f. 3.749 Bemiddelingskosten f. 17.872 De aangegeven belastbare winst ad negatief f.259.720 is aldus verhoogd met f.692.263 tot f.432.543 (e 196.279). Na verliesverrekening is het belastbare bedrag op nihil bepaald. 2.2. Bij brief van 1 februari 2000 heeft de inspecteur de gemachtigde verzocht om, naar aanleiding van de aangifte, vragen te beantwoorden c.q. informatie toe te sturen. Het verzoek had betrekking op een overzicht van de bij belanghebbende in bezit zijnde onroerende zaken en de daarop toegepaste afschrijvingen alsmede de grond- en restwaarde, de schuld van de aandeelhouder aan belanghebbende, een schuld aan een kredietinstelling, een overzicht per pand van op de winst- en verliesrekening vermelde kosten, huisvestingskosten en andere kosten. 2.3. Op 24 februari 2000 heeft de inspecteur de gemachtigde gerapelleerd om de brief van 1 februari te beantwoorden. 2.4. Bij brief van 9 maart 2000 heeft de gemachtigde gereageerd op de vragenbrief van de inspecteur van 1 februari 2000. 2.5. Bij schrijven van 12 april 2000 heeft de inspecteur de gemachtigde bericht dat hij niet akkoord kan gaan met de door belanghebbende voor bepaalde panden gehanteerde afschrijvingsmethode en dat hij voornemens is de afschrijving te laten taxeren door het team waarde-onderzoek. De inspecteur verzoekt om toezending van bepaalde stukken en voorts om te laten weten wie namens belanghebbende op zal treden als contactpersoon bij de taxatie. De inspecteur deelt mede dat de door de aandeelhouder aan belanghebbende betaalde rente niet zakelijk is en dat bemiddelings- en verkoopkosten onroerend goed de aankoopprijs dienen te verminderen; de inspecteur verzoekt ook nog om alsnog resterende nota's van verbouwingskosten na te zenden. Op 17 mei 2000 bericht de inspecteur de gemachtigde dat hij nog geen reactie heeft ontvangen op zijn brief van 12 april 2000. 2.6. Met een brief van 24 mei 2000 reageert de gemachtigde op het schrijven van de inspecteur van 12 april 2000. 2.7. Vervolgens heeft de inspecteur een taxateur van de belastingdienst opdracht gegeven over te gaan tot taxatie van een aantal panden en tot onderzoek van een post onderhoudskosten op eventuele verbeteringen. 2.8. Bij brief van 21 juli 2000 gericht aan belanghebbende verzoekt de taxateur van de belastingdienst belanghebbende om contact met hem op te nemen voor het maken van een afspraak voor een bezichtiging in verband met het taxeren c.q. beoordelen van de geclaimde onderhoudskosten. 2.9. Op 5 september 2000 zijn enkele panden door de taxateur bezichtigd. Bij die bezichtiging waren aanwezig de gemachtigde van belanghebbende en de aandeelhouder van belanghebbende. Bij schrijven van 6 september 2000 vraagt de taxateur aan de gemachtigde om toezending van aanvullende informatie. Verzocht wordt om toezending binnen twee weken na dagtekening van de brief. Met een brief van 25 september 2000 verzoekt de taxateur om alsnog de gevraagde informatie toe te zenden. Blijkens een aantekening op de kopie van laatstgenoemde brief heeft de taxateur op 11 oktober de gemachtigde telefonisch gerappelleerd. Op 23 oktober 2000 adviseert de taxateur de inspecteur om geen aftrek van onderhoudskosten toe te staan. 2.10. Met dagtekening 3 november 2000 zendt de inspecteur een brief aan de gemachtigde met de volgende inhoud: Op 31 juli en 23 augustus heb ik u brieven gestuurd inzake de heer A. Ik heb tot op heden geen reactie mogen ontvangen. Tevens heeft de heer B u brieven gestuurd inzake X BV op 6 september en 25 september 2000. Ook hij heeft tot op heden geen reactie mogen ontvangen. Ik ben bereid u een laatste mogelijkheid te bieden de antwoorden op onze vragen toe te sturen. Indien ik niet binnen 14 dagen de gewenste informatie heb ontvangen, zal ik de aangiften en bezwaarschriften naar eigen inzicht afdoen. (…….) Ik zie uw antwoord binnen 14 dagen na dagtekening van dit schrijven tegmoet. 2.11. Op 28 november 2000 bericht de inspecteur de gemachtigde onder meer het volgende: Op 3 november 2000 heb ik u een brief gestuurd inzake de heer A en X BV. Ik heb tot op heden geen reactie mogen ontvangen. Ook de door u in ons telefoongesprek van 20 november 2000 toegezegde stukken heb ik niet mogen ontvangen. Ik zal dan ook de aangifte vennootschapsbelasting 1997 (…..) naar eigen inzicht afdoen. Bij deze brief vindt u bijgevoegd de uitspraak op het door u ingediende bezwaarschrift. In het slot van deze brief berekent de inspecteur het belastbare bedrag op nihil en deelt voorts mede dat ultimo 1997 nog een bedrag aan te verrekenen verliezen open staat van f.491.159. 2.12. Met dagtekening 30 december 2000 is de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1997 opgelegd waarbij de belastbare winst is vastgesteld op f.432.543, de verrekenen verliezen uit andere jaren zijn bepaald op f.432.543 en het belastbare bedrag op nihil. Op de achterzijde van het aanslagbiljet is vermeld dat het verlies van het boekjaar 1997 is vastgesteld op nihil. 2.13. Met dagtekening 8 februari 2001 dient de gemachtigde van belanghebbende bij de inspecteur een bezwaarschrift in tegen de onderhavige aanslag. In dit bezwaarschrift is vermeld: Door langdurige afwezigheid wegens ziekte ben ik -ondanks toezeggingen mijnerzijds- niet in staat geweest om te reageren op uw vragen met betrekking tot bovengenoemde vennootschap. Namens en als gemachtigde van in margine vermelde vennootschap maak ik daarom hierbij -ter behoud van rechten- bezwaar tegen het vastgestelde verlies van de vennootschap over het jaar 1997. Tegelijkertijd met de beantwoording van uw vragenbrief over 1998 zal ik mijn bezwaar over 1997 nader toe lichten, uiterlijk 16 februari 2000. 2.14. Bij het beroepschrift is een kopie van een bezwaarschrift gevoegd met dagtekening 8 februari 2001 waarin, in afwijking van de tekst van het bij de inspecteur ingekomen bezwaarscrhift, het volgende is vermeld: Namens en als gemachtigde van in margine gemelde vennootschap maak ik hierbij -ter behoud van rechten- bezwaar tegen het vastgestelde verlies van de vennootschap over het jaar 1997. Na onze bespreking van vrijdag aanstaande zal ik het bezwaar -indien noodzakelijk- nader toe lichten. 2.15. Op 12 maart 2001 zendt de inspecteur de gemachtigde een brief waarin hij onder meer verzoekt om het bezwaarschrift tegen de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1997 nader te motiveren; voorts deelt de inspecteur mee dat hij de gemachtigde zal uitnodigen voor een hoorgesprek indien hij voor 1 april 2001 geen bericht heeft ontvangen. Bij brief van 9 april 2001 bericht de inspecteur de gemachtigde (onder meer) dat hij ook na herinnering nog niets heeft mogen ontvangen en dat hij de gemachtigde uitnodigt voor een hoorgesprek op 18 april 2001 om 10 uur. 2.16. Met dagtekening 18 april 2001 heeft de inspecteur de thans bestreden uitspraak gedaan. In de uitspraak is onder andere vermeld dat de gemachtigde niet heeft gereageerd op de uitnodiging van de inspecteur om te worden gehoord. In de uitspraak is vermeld dat in de aanslagfase niet is voldaan aan de verplichtingen van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. 3. Geschil Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het verlies voor het onderhavige jaar tot het juiste bedrag is vastgesteld en voorts of de inspecteur zich terecht beroept op omkering van de bewijslast. 4. Standpunten van partijen Hiervoor verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Belanghebbende heeft gesteld dat zij na de taxatie/bezichtiging op 5 september 2000 van enige panden door de taxateur van de belastingdienst in aanwezigheid van de directeur van belanghebbende en de gemachtigde eerst op 26 januari 2001, derhalve na het opleggen van de aanslag/het nemen van de verliesbeschikking, bericht heeft ontvangen van de belastingdienst waarin werd verzocht de vragenbrief van 5 januari 2001 te beantwoorden. Deze stelling houdt in dat de gemachtigde de hiervoor onder 2.9, 2.10 en 2.11 vermelde correspondentie niet zou hebben ontvangen. Belanghebbende maakt deze stelling niet aannemelijk. De betreffende brieven zijn gestuurd aan het kantooradres van de gemachtigde, net als dat het geval was met de brieven die daarvóór aan de gemachtigde waren gezonden. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld welke tot een ander oordeel kunnen leiden. In het bezwaarschrift zoals dat bij de inspecteur is ingediend wordt gesproken van langdurige afwezigheid van de gemachtigde in verband met ziekte maar ook deze omstandigheid, wat daar ook van moge zijn, leidt niet tot het oordeel dat aannemelijk te achten is dat de brieven van de inspecteur het adres van de gemachtigde niet hebben bereikt. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de aantekening van de taxateur op zijn brief van 25 september 2000 (zie 2.9. hiervoor) inhoudende dat hij op 11 oktober 2000 de gemachtigde telefonisch heeft gerappelleerd. Ook hierom acht het Hof niet aannemelijk dat met name de brieven van 6 september 2000 en 25 september 2000 de gemachtigde niet zouden hebben bereikt. 5.2. In artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Wet) is bepaald dat ieder gehouden is desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. In artikel 25, zesde lid, van de Wet is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien het bezwaar is gericht tegen een aanslag of een beschikking met betrekking tot welk niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van deWet, de belastingaanslag of de beschikking wordt gehandhaafd bij de uitspraak op het bezwaarschrift, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de belastingaanslag of de beschikking onjuist is. In artikel 27e, aanhef en onder b, van de Wet is mutatis mutandis hetzelfde bepaald voor de beroepsfase, met dien verstande dat het Hof het beroep ongegrond verklaart tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. 5.3. Uit de gevoerde briefwisseling, zoals hiervoor weergegeven onder de feiten, leidt het Hof af dat belanghebbende en zijn gemachtigde niet, althans onvoldoende, hebben voldaan aan de vele verzoeken van de inspecteur om gegevens en inlichtingen te verstrekken. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet was belanghebbende daartoe echter wèl verplicht. Belanghebbende heeft zich laten bijstaan door een professionele gemachtigde: op het briefpapier van het kantoor van de gemachtigde is vermeld dat de medewerkers fiscalisten zijn. Onder die omstandigheid mag worden verwacht dat de gemachtigde bekend is met de inhoud van artikel 47, eerste lid, van de Wet en de consequentie van het niet (volledig) daaraan voldoen, als neergelegd in artikel 25, zesde lid, en in artikel 27e van de Wet. Deze kennis dient aan belanghebbende te worden toegerekend; gesteld noch gebleken is van omstandigheden welke ertoe zouden kunnen leiden dat zulks in het onderhavige geval anders is of zou moeten zijn. 5.4. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur zich voldoende heeft ingespannen om de benodigde gegevens en inlichtingen van belanghebbende te verkrijgen. Dat dit niet is gelukt is te wijten aan het gedrag van de gemachtigde die zich, zoals hiervoor is overwogen, van de mogelijke consequentie van zijn houding bewust moet zijn geweest. 5.5. Gelet op het bepaalde in artikel artikel 27e, aanhef en onder b, van de Wet wordt het beroep ongegrond verklaard tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Belanghebbende dient derhalve overtuigend aan te tonen dat de inspecteur het verlies voor het jaar 1997 op een onjuist bedrag heeft vastgesteld. In dat bewijs is belanghebbende niet geslaagd. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat ook in de bezwaarfase de gevraagde gegevens en inlichtingen niet aan de inspecteur zijn verstrekt. De gemachtigde heeft in dit verband gesteld dat hij het bezwaarschrift op of omstreeks 9 februari 2001 persoonlijk bij de inspecteur heeft toegelicht. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift verklaard dat hij niet op de hoogte was van een bespreking en dat hij binnen de belastingdienst navraag heeft gedaan bij de ambtenaren die betrokken zijn geweest bij de correspondentie met de gemachtigde. Geen van de betrokken personen is bekend met een bespreking met de gemachtigde. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de inspecteur en volgt het daarop gebaseerde standpunt van de inspecteur dat een dergelijke bespreking niet heeft plaatsgevonden. 5.6. In de beroepsfase, bij brief van 1 augustus 2001, heeft de inspecteur de onder 2.11. en 2.15. genoemde correspondentie nogmaals aan de gemachtigde gezonden. Deze heeft daarop bij brief van 2 augustus 2001 aan de inspecteur bericht (onder meer) dat hij die informatie in een nadere aanvulling op het beroepschrift zal verwerken. Zulks is uitgebleven. Gelet op het door belanghebbende overigens in de gedingstukken aangevoerde is het Hof van oordeel dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt, laat staan overtuigend heeft aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. 5.7. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt het Hof tot de slotsom dat het gelijk aan de inspecteur is. Het beroep is ongegrond. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is vastgesteld op 19 maart 2003 door mrs Van Ballegooijen, Faase en Slijpen, in tegenwoordigheid van mr Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.