Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6137

Datum uitspraak2003-02-05
Datum gepubliceerd2003-03-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.002796.02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummer : 20.002796.02 uitspraakdatum : 5 februari 2003 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Breda van 21 maart 2002 in de strafzaak onder parketnummer 1544-01 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [adres]. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. De tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over. In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in hoger beroep toegelaten wijzigingen begrepen. Voor zover in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: in de periode van [pleegdatum] te [pleegplaats], door andere feitelijkheden dan geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] duwde/bracht en bestaande die andere feitelijkheden hierin dat verdachte - de portieren van de auto, waarin die [slachtoffer] en verdachte zich bevonden, heeft afgesloten en - de broek en onderbroek van die [slachtoffer] uit heeft getrokken en - de polsen van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en de polsen/armen van die [slachtoffer] (achter haar hoofd) heeft vastgehouden. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Het hof baseert zich bij zijn bewijsbeslissing in het bijzonder op de aangifte van [slachtoffer], op de verklaring van [betrokkene 1], die bevestigt dat er kennelijk seksuele aktiviteiten in de auto van verdachte zijn geweest tussen verdachte en aangeefster en op de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waaruit het hof afleidt dat de aangeefster reeds een of twee dagen na het delict met [betrokkene 2] heeft gesproken over door aangeefster niet gewilde gemeenschap, maar daarvan geen aangifte durfde te doen. Hieruit volgt tevens dat de psychotherapeutische behandeling, waaraan de aangeefster pas in 1995 is begonnen, niet van invloed is geweest op de (kern van de) latere aangifte. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van de verdachte er rekening mee gehouden dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken. Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte terzake van een soortgelijk strafbaar feit reeds eerder is veroordeeld. Het hof zal aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit het verrichten van een werkstraf voor het hieronder te vermelden aantal uren, opleggen. Met oplegging daarnaast van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht, maar de strafoplegging anderzijds dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een ‘voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces’ gedateerd 28 februari 2002 ingediend bij de officier van justitie. In dit formulier wordt gevorderd een voorschot van ? 2.500,-- op de schadevergoeding. Voorts is [slachtoffer] blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank op 7 maart 2002 aanwezig geweest op deze zitting. Het aan verdachte ten laste gelegde en in dit arrest bewezenverklaarde strafbare feit is: verkrachting gepleegd in de periode van 15 juli 1994 tot en met 14 augustus 1994. De huidige wetgeving met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij in het strafproces (Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29) is voor het arrondissement Breda inwerking getreden op 1 april 1995. Ingevolge het overgangsrecht bij deze wet (art. IX) is de nieuwe wetgeving niet van toepassing op strafbare feiten die zijn begaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet. Hieruit vloeit voort dat in het onderhavige geval de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] niet moet worden beoordeeld naar de thans geldende wetgeving, maar naar de wettelijke bepalingen die golden voor 1 april 1995. Volgens het oude, hier van toepassing zijnde recht kon een beledigde partij zich uitsluitend voegen door een opgave op de terechtzitting van de inhoud van de vordering uiterlijk voordat de officier van justitie zijn vordering ingevolge artikel 311 overlegt (art. 332, tweede lid (oud), Sv). Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 7 maart 2002 blijkt dat [slachtoffer] aldaar aanwezig is geweest, maar niet dat door haar het woord is gevoerd. Naar het oordeel van het hof kan [slachtoffer] geacht worden haar vordering persoonlijk ter terechtzitting te hebben ingediend, nu zij ter terechtzitting is verschenen en aldaar haar tevoren schriftelijk ingediende vordering niet heeft ingetrokken, terwijl die vordering wel is voorgehouden door de voorzitter. Het hof moet echter vaststellen dat de vordering het maximum-bedrag (f.1.500,--) overschrijdt dat een beledigde partij volgens oud recht kan vorderen in een strafprocedure, terwijl de beledigde partij haar vordering kennelijk niet heeft willen beperken tot dat maximum-bedrag. Het gevolg hiervan is dat de beledigde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering (vgl. HR 20 oktober 1941, NJ 1942, 59 en HR 28 april 1964, VR 1964, 97). Volgens art. 56, zesde lid, (oud) Wet RO moeten vorderingen die f.1.500,-- te boven gaan, worden vervolgd bij een afzonderlijke burgerlijke aktie. Op vorenstaande gronden moet het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Dit laat de mogelijkheid open dat zij haar vordering aanhangig maakt bij de burgerlijke rechter. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: "Verkrachting". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen voor het geval de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht; bepaalt dat deze taakstraf zal bestaan uit werkstraf; Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaaf van twee uur per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes maanden. Beveelt dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit. Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. Dit arrest is gewezen door Mr. Huurman-van Asten, als voorzitter Mrs. Claassens en Valkenburg, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mw. Visser, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 februari 2003. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 04 tijd : 13.30 rolnummer: 20.002796.02 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [adres], Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 21 maart 2002 ter zake van: "Verkrachting"; veroordeeld tot: een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een voorschot van duizend euro, te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering, bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht, verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van duizend euro subsidiair twintig dagen hechtenis onvoorwaardelijk, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting, opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen en vice versa, indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag komt te vervallen en heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.