Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6133

Datum uitspraak2002-01-29
Datum gepubliceerd2004-10-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001294.01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren ter zake van diefstal met geweld in vereniging gepleegd, afpersing in vereniging gepleegd en wederspannigheid, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend.


Uitspraak

parketnummer : 20.001294.01 uitspraakdatum : 29 januari 2002 tegenspraak na aanh: oip GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 mei 2001 in de strafzaak onder parketnummer 01/035242-00 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko), op [datum] 1981, wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Bij vonnis waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres benadeelde] , ad fl. 4.300,- niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis, waarvan beroep, gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd: 1. hij op of omstreeks 11 september 2000 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld en/of sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) genoemde [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij] een mes en/of een ander wapen heeft/hebben voorgehouden en/of genoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen op zijn knieën te gaan zitten en/of de handen van genoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgebonden en/of heeft/hebben opgesloten en/of genoemde [benadeelde partij] met enig voorwerp heeft/hebben geslagen; (artikel 312 Wetboek van Strafrecht) 2. hij op of omstreeks 10 juni 2000 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag (ongeveer f 56.000,--) en/of diverse goederen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de supermarkt Groenwoudt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) voorzien van (bivak)mutsen die supermarkt is/zijn binnengegaan en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben voorgehouden en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] heeft/hebben gezet/geduwd en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] heeft/hebben vastgebonden en/of die [slachtoffer 3] met een hakbijl (tegen het hoofd) heeft/hebben geslagen en/of voornoemde [slachtoffer 2] dreigend een wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of een hakbijl heeft/hebben voorgehouden en/of met die hakbijl een tik heeft/hebben gegeven en/of die [slachtoffer 2] (daarbij) dreigend heeft/hebben toegevoegd de woorden: "Kijk naar beneden godverdomme, hoofd naar beneden" en/of "Kijk naar beneden of ik schiet je kop er af", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgebonden en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben voorgehouden en/of die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] dreigend heeft/hebben toegevoegd de woorden: "Niet kijken" en/of die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] heeft/hebben vastgebonden; (artikel 317 Wetboek van Strafrecht) 3. hij op of omstreeks 29 april 2000 te Meijel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een sleutelbos en/of sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [supermarkt] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) genoemde [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] een mes heeft/hebben voorgehouden en/of bij de haren heeft/hebben vastgepakt en/of het hoofd naar beneden heeft/hebben geduwd en/of dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Als ze niet meewerken dan steken we ze toch dood" en/of "Als ze niet mee willen werken dan snijden we ze toch de keel door", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en/of genoemde [slachtoffer 8] met de vuist heeft/hebben geslagen en/of een mes op haar keel heeft/hebben gezet en/of haar heeft/hebben bedreigd met verkrachting en/of genoemde [slachtoffer 7] met kracht in de wang heeft/hebben geknepen; (artikel 312 Wetboek van Strafrecht) 4. hij op of omstreeks 11 september 2000 te Helmond, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en)(te weten [agent 1] en/of [agent 2]) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of te bewegen, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel (knieletsel), althans enig lichamelijk letsel (knieletsel), voor/bij die [agent 1] ten gevolge heeft gehad; (artikel 180 juncto 181 Wetboek van Strafrecht) 5. hij op of omstreeks 22 januari 2000 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen enig geldbedrag en/of een bankpas met pin en/of een drietal GSM-telefoons, in ieder geval een of meerdere GSM-telefoon(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 9] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voorzien van (bivak)mutsen de woning van die [slachtoffer 9] is/zijn binnengegaan en/of op die [slachtoffer 9] een wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 9] heeft/hebben gezet en/of een mes heeft/hebben vastgehouden en/of op de keel van genoemde [slachtoffer 9] heeft/hebben geduwd en/of genoemde [slachtoffer 9] een althans meerdere ma(a)l(en) met de dood heeft/hebben bedreigd en/of hem een althans meerdere ma(a)l(en) heeft/hebben geslagen; (artikel 312 Wetboek van Strafrecht) 6. hij op of omstreeks 12 augustus 1999 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Kwantum Woninginrichting, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) voorzien van (bivak)mutsen de winkel van Kwantum is/zijn binnengegaan en/of een ijzeren staaf, althans een hard voorwerp, en/of een mes dreigend aan die [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] heeft/hebben voorgehouden en/of (daarbij) op dreigende toon heeft/hebben geroepen: "Geld, geld, ik moet geld hebben" en/of "Kijk naar beneden of ik steek je kapot"; (artikel 317 Wetboek van Strafrecht) In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste aanleg toegelaten wijzigingen begrepen. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: 1. hij op 11 september 2000 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld en sleutels, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 1] en [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader genoemde [slachtoffer 1] en [benadeelde partij] een mes en een ander wapen heeft/hebben voorgehouden en genoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen op zijn knieën te gaan zitten en de handen van genoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgebonden en heeft/hebben opgesloten en genoemde [benadeelde partij] met enig voorwerp heeft/hebben geslagen; 2. hij op 10 juni 2000 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag (ongeveer f 56.000,--) en diverse goederen, toebehorende aan de supermarkt Groenwoudt, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader voorzien van (bivak)mutsen die supermarkt is/zijn binnengegaan en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben voorgehouden en tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] heeft/hebben gezet/geduwd en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] heeft/hebben vastgebonden en die [slachtoffer 3] met een hakbijl (tegen het hoofd) heeft/hebben geslagen en voornoemde [slachtoffer 2] dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een hakbijl heeft/hebben voorgehouden en met die hakbijl een tik heeft/hebben gegeven en die [slachtoffer 2] daarbij dreigend heeft/hebben toegevoegd de woorden: "Kijk naar beneden godverdomme, hoofd naar beneden" en "Kijk naar beneden of ik schiet je kop er af", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgebonden en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben voorgehouden en die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6] dreigend heeft/hebben toegevoegd de woorden: "Niet kijken" en die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6] heeft/hebben vastgebonden; 3. hij op 29 april 2000 te Meijel tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een sleutelbos en sigaretten, toebehorende aan de [supermarkt] B.V., welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) genoemde [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] een mes heeft/hebben voorgehouden en bij de haren heeft/hebben vastgepakt en het hoofd naar beneden heeft/hebben geduwd en/of dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Als ze niet meewerken dan steken we ze toch dood" en "Als ze niet mee willen werken dan snijden we ze toch de keel door", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en genoemde [slachtoffer 8] met de vuist heeft/hebben geslagen en een mes op haar keel heeft/hebben gezet en haar heeft/hebben bedreigd met verkrachting en genoemde [slachtoffer 7] met kracht in de wang heeft/hebben geknepen; 4. hij op 11 september 2000 te Helmond, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren(te weten [agent 1] en [agent 2]) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één op heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en te bewegen, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel (knieletsel), voor/bij die [agent 1] ten gevolge heeft gehad; 5. hij op 22 januari 2000 te Helmond tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen enig geldbedrag en een drietal GSM-telefoons, toebehorende aan [slachtoffer 9], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 9] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededaders voorzien van (bivak)mutsen de woning van die [slachtoffer 9] is/zijn binnengegaan en op die [slachtoffer 9] een wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht en tegen het hoofd van die [slachtoffer 9] heeft/hebben gezet en/of een mes heeft/hebben vastgehouden en genoemde [slachtoffer 9] meerdere malen met de dood heeft/hebben bedreigd en hem een althans meerdere malen heeft/hebben geslagen; 6. hij op 12 augustus 1999 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld J. [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag, toebehorende aan Kwantum Woninginrichting, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) voorzien van (bivak)mutsen de winkel van Kwantum is/zijn binnengegaan en een ijzeren staaf, althans een hard voorwerp, en een mes dreigend aan die [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] heeft/hebben voorgehouden en (daarbij) op dreigende toon heeft/hebben geroepen: "Geld, geld, ik moet geld hebben" en "Kijk naar beneden of ik steek je kapot". Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht. De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. De raadsman van de verdachte heeft op de gronden als nader in zijn pleitnotitie verwoord betoogd dat de verdachte door de politie onder druk is gezet om te bekennen, zodat op de verklaringen zoals de verdachte deze heeft afgelegd bij de politie geen acht mag worden geslagen. Het hof acht de bewering van de zijde van de verdediging dat de politie de verdachte onder druk zou hebben gezet om bekennende verklaringen af te leggen niet aannemelijk, in het bijzonder omdat verdachte tijdens ieder verhoor overeenkomstig het bepaalde in artikel 29, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. In de tweede plaats heeft de verdachte tijdens het onderzoek in raadkamer van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 1 november 2000 verklaard dat hij 3 à 4 overvallen heeft bekend, terwijl noch hijzelf, noch zijn toenmalige raadsman tijdens dat onderzoek het verweer heeft gevoerd dat die bekentenissen onder druk zijn afgelegd. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het onder 1, 3 en 5 bewezen verklaarde is -telkens- als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid juncto artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Het onder 2 en 6 bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste lid juncto artikel 317, derde lid, juncto artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Het onder 4 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 180 juncto artikel 181, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel De rechtbank heeft de verdachte terzake van drie diefstallen met geweld, twee afpersingen en wederspannigheid met zwaar lichamelijk letsel tengevolge veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van negen jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een zelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij de in de bewezenverklaring genoemde slachtoffers en het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is. Het hof heeft bij zijn straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een gevangenisstraf van na te melden duur hebben geleid- dat het initiatief tot het plegen van de onder 1, 2, 3, 5 en 6 bewezen verklaarde feiten (mede) uitging van de verdachte, dat die feiten louter zijn begaan uit financieel gewin, dat de verdachte en zijn mededader(s) onder toepassing van en bedreiging met ernstig geweld bij de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder gevoelens van angst en onveiligheid hebben teweeggebracht en dat, zoals algemeen bekend is, slachtoffers van dergelijke delicten het gebeuren als zeer traumatisch ervaren en vaak nog lange tijd psychische en/of fysieke gevolgen daarvan ondervinden. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] [slachtoffer 1], [adres 1], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ad fl. 50.000,- (€ 22.689,01) tot vergoeding van geleden materiële schade. De eerste rechter heeft deze vordering toegewezen tot een bedrag van fl. 500,- (€ 226,89) terzake eigen risico en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering opnieuw gevoegd tot het oorspronkelijke bedrag van fl. 50.000,- (€ 22.689,01). De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot een bedrag van fl. 500,- (€ 226,89) terzake eigen risico. De vordering is in zoverre voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat dat deel van die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 226,89 (fl. 500,-) te betalen ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] [slachtoffer 3], [adres 3], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ad fl. 500,- (€ 226,89) tot vergoeding van geleden immateriële schade. De eerste rechter heeft deze vordering toegewezen tot het gevorderde bedrag. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij vergoeding van hetgeen aan hem in eerste aanleg is toegewezen. Aan de benadeelde partij is door het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen [ook al zouden ook andere daders daarbij zijn betrokken]. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De verdachte heeft de hoogte van deze vordering niet betwist. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade bij wijze van voorschot worden begroot op het gevorderde bedrag van € 226,89 (fl. 500,-). De proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, worden ten laste van de verdachte gebracht. Het hof bepaalt voorts dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 226,89 (fl. 500,-) te betalen ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] [slachtoffer 3], p/a [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ad fl. 2.505,- (€ 1.136,72) tot vergoeding van geleden materiële schade (fl. 5,-/€ 2,27) en immateriële schade (fl. 2.500/€ 1.134,45). De eerste rechter heeft deze vordering toegewezen tot het gevorderde bedrag. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van fl. 5,- (€ 2, 27). De vordering is voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij en met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Aan de benadeelde partij is door het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde tevens rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen [ook al zouden ook andere daders daarbij zijn betrokken]. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De verdachte heeft de hoogte van deze vordering niet betwist. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade bij wijze van voorschot worden begroot op het gevorderde bedrag van € 1.134,45 (fl. 2.500,-). De proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, worden ten laste van de verdachte gebracht. Het hof bepaalt voorts dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.136,72 (fl. 2.505,-) te betalen ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] [slachtoffer 7], [adres 7]heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ad fl. 1.625,- (€ 737,39) tot vergoeding van geleden materiële schade (fl. 125,- /€ 56,72) en immateriële schade (fl. 1.500,-/€ 680,67). De eerste rechter heeft deze vordering toegewezen tot het gevorderde bedrag. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van fl. 125,- (€ 56,72). De vordering is voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij en met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Aan de benadeelde partij is door het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde tevens rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen [ook al zouden ook andere daders daarbij zijn betrokken]. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De verdachte heeft de hoogte van deze vordering niet betwist. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade bij wijze van voorschot worden begroot op het gevorderde bedrag van ƒ 1.500,- (€ 680,67). De proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, worden ten laste van de verdachte gebracht. Het hof bepaalt voorts dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 737,39 (fl. 1.625,-) te betalen ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] [slachtoffer 8], [adres 8], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ad fl. 14.993,- (€ 6.803,53) tot vergoeding van geleden materiële schade (fl. 9.155,-/€ 4.154,36) en immateriële schade (fl. 5.000/€ 2.268,90), alsmede tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand (fl. 838/€ 380,27). De eerste rechter heeft deze vordering toegewezen tot het bedrag van fl. 2.655,-/€ 1.204,79), bestaande uit fl. 155,-(€ 70,34) aan materiële schade (beschadigde kleding) en fl. 2.500,- (€ 1.134,45) bij wijze van voorschot terzake immateriële schade. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering. De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van fl. 155,- (€ 70,34). De vordering is in zoverre voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij en met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat dat deel van die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Aan de benadeelde partij is door het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde tevens rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen [ook al zouden ook andere daders daarbij zijn betrokken]. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De verdachte heeft de hoogte van deze vordering niet betwist. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade bij wijze van voorschot worden begroot op het gevorderde bedrag van € 1.134,45 (fl. 2.500,-). De proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, worden ten laste van de verdachte gebracht. Het hof bepaalt voorts dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.204,79 (fl. 2.655,-) te betalen ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De vordering van de benadeelde partij [supermarkteigenaar] [supermarkteigenaar], [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ad fl. 16.237,56 (€ 7.368,28) tot vergoeding van geleden materiële schade. De eerste rechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van fl. 3.489,40 (€ 1.583,42), bestaande uit fl. 65,- (€ 29,50) terzake van het onder 1 opgegeven bedrag, fl. 169,95 (€ 77,12) terzake van het onder 2 opgegeven bedrag, fl. 1.342,50 (€ 609,20) terzake van het onder 3 opgegeven bedrag, fl. 1.842,- (€ 835,86) terzake van het onder 4 opgegeven bedrag, fl. 11,95 (€ 5,42) terzake van het onder 7 opgegeven bedrag en fl. 58,- (€ 26,32) terzake van het onder 8 genoemde bedrag. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering niet opnieuw gevoegd. De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden conform voormelde beslissing van de eerste rechter. De vordering is in zoverre voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat dat deel van die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.583,42 (fl. 3.489,40) te betalen ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De vordering van de benadeelde partij [agent 1] [agent 1], [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ad fl. 5.000,- (€ 2.268,90) tot vergoeding van immateriële schade. De eerste rechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van fl. 3.750,- (€ 1.701,68). De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering. Aan de benadeelde partij is door het hiervoor onder 4 bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen [ook al zouden ook andere daders daarbij zijn betrokken]. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De verdachte heeft de hoogte van deze vordering niet betwist. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade bij wijze van voorschot worden begroot op het gevorderde bedrag. De proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht. Het hof bepaalt voorts dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 2.268,90 (fl. 5.000,-) te betalen ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9] [slachtoffer 9], [adres 9], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ad fl. 2.700,- (€ 1.225,21) tot vergoeding van geleden materiële schade. De eerste rechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van fl. 2.500,- (€ 1.134,45). De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij vergoeding van hetgeen aan hem in eerste aanleg is toegewezen. De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag. De vordering is in zoverre voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij en met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat dat deel van die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.134,45 (fl. 2.500,-) te betalen ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9] [slachtoffer 9], [adres 9], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ad fl. 1.850,- (€ 839, 49) tot vergoeding van materiële schade. De eerste rechter heeft de vordering volledig toegewezen. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij vergoeding van hetgeen aan hem in eerste aanleg is toegewezen. De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering is voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij en met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat dat deel van die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 839,49 (fl. 1.850,-) te betalen ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van dit slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van voornoemde benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 57, 60a, 63, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: onder 1: "Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen"; onder 2 en 6, telkens: "Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen"; onder 3 en 5, telkens: "Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen"; onder 4: "Wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 (negen) jaren. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]: Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres 1] , toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van € 226,89 (zegge tweehonderdzesentwintig euro en negenentachtig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], [adres 1], te betalen een bedrag van € 226,89 (zegge tweehonderdzesentwintig euro en negenentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]: Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], [adres 3], toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij voornoemd bij wijze van voorschot een bedrag van € 226,89 (zegge tweehonderdzesentwintig euro en negenentachtig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], [adres 3], te betalen een bedrag van € 226,89 (zegge tweehonderdzesentwintig euro en negenentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 5] Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] p/a [adres], toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van € 1.136,72 (zegge éénduizendhonderdzesendertig euro en tweeënzeventig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slcahtoffer 5], p/a [adres] betalen een bedrag van € 1.136,72 (zegge éénduizendhonderdzesendertig euro en tweeënzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 37 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 7] Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7], [adres 7], toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van € 737,39 (zegge zevenhonderdzevenendertig euro en negenendertig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7], [adres 7], te betalen een bedrag van € 737,39 (zegge zevenhonderdzevenendertig euro en negenendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 8] Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8], [adres 8] toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van € 1.204,79 (zegge éénduizendtweehonderdenvier euro en negenenzeventig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 8], [adres 8] een bedrag van € 1.204,79 (zegge éénduizendtweehonderdenvier euro en negenenzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 37 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Ten aanzien van de benadeelde partij [supermarkteigenaar] Wijst de vordering van de benadeelde partij [supermarkteigenaar], [adres], toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van € 1.583,42 (zegge éénduizendvijfonderddrieëntachtig euro en tweeënveertig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [supermarkteigenaar], [adres], te betalen een bedrag van € 1.583,42 (zegge éénduizendvijfonderddrieëntachtig euro en tweeënveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 41dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Ten aanzien van de benadeelde partij [agent 1] Wijst de vordering van de benadeelde partij [agent 1], [adres], toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van € 2.268,90 (zegge tweeduizendtweehonderdachtenzestig euro en negentig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [agent 1], [adres], te betalen een bedrag van € 2.268,90 (zegge tweeduizendtweehonderdachtenzestig euro en negentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 9] Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9], [adres 9], toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij voornoemd, een bedrag van € 1.134,45 (zegge éénduizendhonderdvierendertig euro en vijfenveertig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 9], [adres 9], te betalen een bedrag van € 1.134,45 (zegge éénduizendhonderdvierendertig euro en vijfenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 37 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 9] Wijst de vordering van de benadeelde partij H.H.J. [slachtoffer 9], Dijksestraat 39, 5701 AG Helmond, toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij voornoemd, een bedrag van € 839,49 (zegge achthonderdnegenendertig euro en negenenveertig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd. parketnummer : 20.001294.01 - 20 - datum uitspraak: 29 januari 2002 Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 9], [adres 9], te betalen een bedrag van € 839,49 (zegge achthonderdnegenendertig euro en negenenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 31 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Dit arrest is gewezen door Mr. De Poorter, als voorzitter Mrs. Denie en Klaufus, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Kroes, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 januari 2002. Mr. Klaufus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.