Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF5871

Datum uitspraak2003-01-17
Datum gepubliceerd2003-03-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/946
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / schadevergoeding / matiging. De Afdeling heeft bij uitspraak van 3 december 2002 geoordeeld dat de inbewaringstelling van eiseres en haar minderjarig kind met ingang van 29 oktober 2002 onrechtmatig is geworden. De rechtbank kent aan eiseres schadevergoeding toe. Het verzoek van verweerder om de schadevergoeding te matigen naar nihil omdat eiseres strafrechtelijk is veroordeeld wordt niet gevolgd omdat onder meer de onrechtmatigheid van de bewaring los staat van de strafrechtelijke veroordeling. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding ten behoeve van het kind wordt afgewezen. Weliswaar is ten aanzien van dat kind eveneens een bevel tot bewaring afgegeven en heeft het dezelfde tijd als de moeder in bewaring doorgebracht maar daaraan mag geen zelfstandige betekenis worden toegekend omdat de enige reden voor de inbewaringstelling was dat het kind zeer jong is en het kind, als gevolg daarvan, in een afhankelijke positie van de moeder verkeert.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH sector bestuursrecht enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 03/946 VRONTN A3 Datum uitspraak: 17 januari 2003 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen: A, volgens haar verklaring geboren op [...] 1966 en van Russische nationaliteit, hierna te noemen: de vreemdelinge, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, hierna te noemen: verweerder. Zitting: 10 januari 2003. De vreemdelinge is niet verschenen, doch vertegenwoordigd door mr. P.A. Blaas, advocaat te 's-Hertogenbosch. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. W.J. van Blaricum, ambtenaar ten departemente. I. PROCESVERLOOP Op 17 oktober 2002 is de vreemdelinge op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraak van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 5 november 2002, is het eerste beroep, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Het tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van de Raad van State, afdeling Bestuursrecht, van 3 december 2002 (200205967/1), gegrond verklaard, waarbij de aangevallen uitspraak is vernietigd en de bewaring met ingang van 3 december 2002 is opgeheven. Voor de behandeling van het verzoek om schadevergoeding heeft de Raad van State de zaak terugverwezen naar de rechtbank. In verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank de zaak opnieuw geappointeerd op de zitting van 10 januari 2003 II. OVERWEGINGEN Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdelinge een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. In het onderhavige geval heeft de Raad van State bij de hierboven vermelde uitspraak de bewaring van de vreemdelinge met ingang van 29 oktober 2002 onrechtmatig geoordeeld en de bewaring met ingang van 3 december 2002 opgeheven. Gelet op het voorgaande bestaat er aanleiding tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw2000. Namens de vreemdelinge is ter zitting van de rechtbank – kort weergegeven – aangevoerd dat tegelijk met de vreemdelinge ook een bevel tot bewaring is afgegeven ten aanzien van haar minderjarige dochter, geboren op 23 oktober 2000, zodat deze minderjarige dochter gedurende dezelfde periode als haar moeder onrechtmatig in bewaring heeft gezeten. Bij het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding zou dus een factor 2 moeten worden toegepast. De gemachtigde van verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er, gelet op het feit dat de vreemdelinge tot 2 jaar gevangenisstraf is veroordeeld, sprake is van een dusdanige inbreuk op de openbare orde dat er aanleiding is de schadevergoeding te matigen tot nul. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder zich, voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding van de minderjarige dochter van de vreemdelinge, primair op het standpunt gesteld dat de matiging ook voor die minderjarige dochter geldt, en subsidiair dat bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding een factor 1 moet worden toegepast, omdat verweerder niet anders kon dan met de inbewaringstelling van de vreemdelinge ook haar minderjarige dochter van nauwelijks 2 jaar in bewaring te stellen. De rechtbank overweegt als volgt. Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande met ingang van 29 oktober 2002 onrechtmatig is, acht de rechtbank termen aanwezig om de vreemdelinge schadevergoeding toe te kennen. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 3 december 2002, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdelinge in beginsel over de periode van 29 oktober 2002 tot en met 2 december 2002 schadevergoeding toekomt. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 70,-- voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 35 x € 70,-- is € 2450,--. De rechtbank ziet in de door de vreemdelinge ondergane strafrechtelijke detentie geen aanleiding het door verweerder gedane verzoek tot matiging te honoreren. Daarbij acht zij van belang dat de beoordeling van het onderhavige verzoek om schadevergoeding niet is bedoeld om aan de vreemdelinge, die in het strafrechtelijk traject reeds is afgestraft, een bijkomende vermogensstraf op te leggen. Bovendien staat de (on)rechtmatigheid van de vreemdelingrechtelijke bewaring geheel los van deze strafrechtelijke veroordeling. Voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding ten behoeve van het 2 jarige kind dat met de vreemdelinge in bewaring is gesteld, overweegt de rechtbank als volgt. Weliswaar is ten aanzien van dat kind eveneens een bevel tot bewaring afgegeven en heeft het dezelfde tijd als haar moeder in bewaring doorgebracht, doch daaraan mag geen zelfstandige betekenis worden toegekend, aangezien de enige reden voor de inbewaringstelling was gelegen in de nog zeer jonge leeftijd van het kind en de daaraan inherente afhankelijke positie van het kind ten opzichte van haar moeder. Gelet daarop acht de rechtbank geen termen aanwezig om in aanvulling op de schadevergoeding voor de vreemdelinge aan haar kind een zelfstandig recht op schadevergoeding toe te kennen. Gelet op het feit dat de Raad van State bij haar eerder genoemde uitspraak verweerder reeds heeft veroordeeld in door de vreemdelinge (mede) in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten, komt de rechtbank niet meer toe aan een proceskostenveroordeling. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 2450,--. Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.M. de Kruif als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2003. Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 2450,-- (ZEGGE; vierentwintighonderdenvijftig EURO). Aldus gedaan op 17 januari 2003 door mr. E.H.B.M. Potters. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden: