Jurisprudentie
AF5331
Datum uitspraak2002-12-02
Datum gepubliceerd2003-03-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/88202 VRONTN
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-03-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/88202 VRONTN
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / hernieuwde maatregel.
Eiser is op 31 oktober 2002 in bewaring gesteld. Deze bewaring is opgeheven nadat eiser op 4 november 2002 tijdens zijn presentatie bij de Turkse autoriteiten is gevlucht. Op 7 november 2002 is eiser opnieuw in bewaring gesteld, nadat hij zich weer had gemeld. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de bewaring van eiser op 29 november 2002 is opgeheven omdat verweerder heeft verzuimd de rechtbank van de maatregel van bewaring van 7 november 2002 in kennis te stellen binnen de termijn als bedoeld in artikel 94, eerste lid, Vw 2000. Eiser is vervolgens aansluitend opnieuw in bewaring gesteld.
Ten aanzien van de opheffing en hernieuwde inbewaringstelling van eiser overweegt de rechtbank dat verweerder de verklaringen ter zitting omtrent de opheffing van de bewaring en de hernieuwde inbewaringstelling van 29 november 2002 niet met stukken heeft onderbouwd. Met name beschikt de rechtbank niet over schriftelijke stukken met betrekking tot de opheffing van de maatregel van bewaring van 7 november 2002. Nu de rechtbank heeft geconstateerd dat de vreemdeling zich thans nog in bewaring bevindt en blijkens de verklaringen van verweerder ter zitting sinds 7 november 2002 niet uit de macht van verweerder is geweest, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van 7 november 2002 nog steeds doorloopt, en dat het voortduren van deze bewaring thans ter beoordeling aan de rechtbank voorligt.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat ten aanzien van deze bewaring ten onrechte geen tijdige kennisgeving als bedoeld in artikel 94, eerste lid, Vw 2000 is uitgegaan. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de kennisgeving aan de rechtbank uiterlijk op 11 november 2002 had moeten worden verzonden. Nu dit niet is gebeurd, is de bewaring hierdoor wegens schending van het bepaalde in artikel 94, eerste lid, Vw vanaf 12 november 2002 onrechtmatig.
Beroep gegrond, heropening van het onderzoek voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 02/88202 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1981, alias A, geboren op [...] 1984, van Turkse nationaliteit, eiser,
verblijvende in het Grenshosputium te Amsterdam,
gemachtigde: mr. A. van Luyck, advocaat te Amsterdam,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Boone, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Verweerder heeft op 7 november 2002 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd.
Eiser heeft hiertegen op 22 november 2002 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 2 december 2002. Eiser is aldaar verschenen. De gemachtigde van eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
Eiser is op 31 oktober 2002 in bewaring gesteld. Deze bewaring is opgeheven nadat eiser op 4 november 2002 tijdens zijn presentatie bij de Turkse autoriteiten is gevlucht. Op 7 november 2002 is eiser opnieuw in bewaring gesteld, nadat hij zich op 6 november 2002 weer had gemeld. Bij faxbericht van 29 november 2002 heeft verweerder meegedeeld dat de bewaring van eiser per die datum is opgeheven.
Eiser is ter zitting verschenen, buiten aanwezigheid van zijn gemachtigde. Eiser bevond zich op dat moment nog steeds in bewaring. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de bewaring van eiser op 29 november 2002 is opgeheven omdat verweerder heeft verzuimd de rechtbank van de maatregel van bewaring van 7 november 2002 in kennis te stellen binnen de termijn als bedoeld in artikel 94, eerste lid, Vw.
Eiser is vervolgens aansluitend opnieuw in bewaring gesteld.
Verweerder heeft bij faxbericht van 29 november 2002 onder meer aan de gemachtigde van eiser meegedeeld dat de op 7 november 2002 opgelegde maatregel van bewaring op 29 november 2002 is opgeheven. Verweerder heeft in dit faxbericht tevens verklaard bereid te zijn tot het betalen van een schadevergoeding van € 555 en vergoeding van de proceskosten van € 322. Verweerder heeft ter zitting voorts meegedeeld dat eiser deze schadevergoeding heeft geaccepteerd en het beroep voor het overige zou intrekken.
De rechtbank beschikt echter ten tijde van het sluiten van het onderzoek niet over een schriftelijke intrekking van het beroep. Voorts heeft de rechtbank geconstateerd dat eiser zich nog steeds in bewaring bevindt, hetgeen voor de rechtbank aanleiding vormt om het beroep inhoudelijk te behandelen.
Ten aanzien van de opheffing en hernieuwde inbewaringstelling van eiser overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft de verklaringen ter zitting omtrent de opheffing van de bewaring en de hernieuwde inbewaringstelling van 29 november 2002 niet met stukken kunnen onderbouwen. Met name beschikt de rechtbank niet over schriftelijke stukken met betrekking tot de opheffing van de maatregel van bewaring van 7 november 2002. Nu de rechtbank heeft geconstateerd dat de vreemdeling zich thans nog in bewaring bevindt en blijkens de verklaringen van verweerder ter zitting sinds 7 november 2002 niet uit de macht van verweerder is geweest, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van 7 november 2002 nog steeds doorloopt, en dat het voortduren van deze bewaring thans ter beoordeling aan de rechtbank voorligt.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat ten aanzien van deze bewaring ten onrechte geen tijdige kennisgeving als bedoeld in artikel 94, eerste lid, Vw is uitgegaan. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de kennisgeving aan de rechtbank uiterlijk op 11 november 2002 had moeten worden verzonden. Nu dit niet is gebeurd, is de bewaring hierdoor wegens schending van het bepaalde in artikel 94, eerste lid, Vw vanaf 12 november 2002 onrechtmatig.
Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden.
Ten aanzien van het door eiser gedane verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank dat het onderzoek daaromtrent niet volledig is geweest. Bij afzonderlijke uitspraak zal over dit verzoek geoordeeld worden. Hiertoe wordt het onderzoek heropend.
De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322 (1 punt voor het beroepsschrift; waarde per punt € 322 en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 2 december 2002;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2002, in tegenwoordigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, als griffier.
afschrift verzonden op: 03 december 2002
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.