Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF5315

Datum uitspraak2003-02-10
Datum gepubliceerd2003-03-06
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers78595 / KG ZA 02-387
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK TE MAASTRICHT Zaaknummer : 78595 / KG ZA 02-387 Datum uitspraak : 10 februari 2003 VONNIS IN HET KORT GEDING VAN: De rechtspersoon volgens artikel 2 van de Wet centraal orgaan opvang asielzoekers CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS, gevestigd te Rijswijk, eiseres bij exploot van dagvaarding in kort geding van 21 oktober 2002, procureur: mr. Ch.M.E.M. Paulussen, advocaat: mr. M.F. van der Hoeven - Abbekerk, kantoorhoudende te 's-Gravenhage, tegen: [Partij B. ], wonende, althans verblijvende te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, gedaagde, advocaat: mr. drs. A. van der Toorn. 1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE Eiseres, hierna te noemen: het COA, heeft gedaagde, hierna te noemen [B.], doen dagvaarden in kort geding. Op de dienende dag, 6 november 2002, heeft het COA gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij, onder verwijzing naar op voorhand overgelegde producties, haar vordering nader heeft doen toelichten. [Gedaagde] heeft daarop verweer gevoerd. Partijen hebben vervolgens over en weer op elkaars stellingen gereageerd, waarna de zaak bij tussenvonnis d.d. 20 november 2002 voor een termijn van een maand is aangehouden. Het kort geding is voortgezet op 27 januari 2003. Nadat partijen over en weer op elkaars stellingen hebben gereageerd is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden. 2. HET GESCHIL Voor de weergave van het geschil wordt verwezen naar het tussenvonnis d.d. 20 november 2002 waarbij de voorzieningenrechter volhardt. Bij dat vonnis heeft de voorzieningenrechter partijen in de gelegenheid gesteld informatie te verschaffen over de gang van zaken inzake de plaatsing van de vier minderjarige kinderen in de COW-woning van [Gedaagde]. 3. DE BEOORDELING 3.1 Het COA stelt in haar schrijven d.d. 23 december 2002 gericht aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank het navolgende. In het door het COA overgelegde schrijven d.d. 9 december 2002 bevestigt dhr. P. Eijer, coördinator opvang / wonen in het AZC Schimmert / AZC Sweikhuizen, waartoe ook de COW-woning aan [het adres] behoort, dat [Gedaagde] in de COW-woning zonder dat het COA hierin is gekend opvang biedt aan vier minderjarige kinderen. In het door het COA overgelegde telefaxbericht d.d. 23 december 2002 deelt dhr. Slijpen, werkzaam bij de unit toezicht van de Vreemdelingendienst te Roermond, mede dat medio 2001 één kind vanuit Roermond is overgebracht naar het adres Eberhardstraat 18 te Geleen. Dit kind is daar niet door de politie geplaatst, de vreemdelingendienst heeft alleen het transport van het kind verzorgd. De Raad voor de Kinderbescherming was destijds bij de zaak betrokken. Het COA heeft nimmer toestemming voor opvang van de kinderen verleend. Het COA stelt verder dat zij opvang aan [Gedaagde] zou bieden indien door het IND uitstel van vertrek is verleend. Een dergelijk uitstel is niet door het IND verleend. 3.2 [Gedaagde] betwist ter zitting de inhoud van het door het COA overgelegde schrijven d.d. 23 december 2002. Zij stelt dat het onwaarschijnlijk is dat geen (overheids)instantie betrokken is geweest bij de plaatsing van de kinderen bij [Gedaagde]. De vreemdelingen-politie heeft de kinderen na gevangenneming van de ouders, ondergebracht bij hun oma. Ze zijn vervolgens bij [Gedaagde] ondergebracht, omdat oma niet meer voor de kinderen kon zorgen. [Gedaagde] heeft ter zitting een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 21 oktober 2002 overgelegd. Zij stelt dat hieruit blijkt dat veel instanties betrokken zijn geweest bij de zorg van de kinderen. [Gedaagde] stelt vervolgens dat het COA gedurende langere tijd het verblijf van de kinderen heeft gedoogd en dat daarom een rechtsgeldig verblijf voor hen is ontstaan. Zij stelt dat er gezien het bovenstaande klemmende redenen van humanitaire aard zijn die een verblijf van [Gedaagde] en de vier kinderen in de COW-woning rechtvaardigen. Zij voegt hieraan toe dat als de vordering van het COA wordt toegewezen, in strijd met het Verdrag voor de rechten van het kind wordt gehandeld. 3.3 De voorzieningenrechter stelt voorop dat, als overwogen in 3.5 van het tussenvonnis d.d. 20 november 2002, [Gedaagde] rechtmatig verwijderbaar is geworden na de uitspraak in hoger beroep bij de rechtbank Den Haag van 28 december 2001. Enkel klemmende redenen van humanitaire aard, waarbij in het bijzonder gedacht moet worden aan een acute medische noodtoestand, zouden tot een continuering van de opvang in de COW-woning kunnen leiden. Daartoe dient een verzoek om uitstel tot vertrek te worden ingediend bij het IND. Door het COA is ter zitting onbetwist gesteld dat een dergelijk verzoek niet is ingediend. 3.4 Het verweer van [Gedaagde] dat verschillende (overheids) instanties ertoe hebben bijgedragen dat de kinderen uiteindelijk bij [Gedaagde] zijn geplaatst en dat zij er daarom gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het COA opvang aan deze kinderen zou bieden, treft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen doel. Niet is aannemelijk geworden dat de kinderen door een overheidsinstantie bij [Gedaagde] zijn geplaatst en evenmin is aannemelijk geworden dat het COA toestemming voor deze opvang heeft verleend. Ook het verweer van [Gedaagde] dat een langer verblijf in de COW-woning gerechtvaardigd is, omdat er geen opvang voor de kinderen is wanneer zij de COW-woning moeten verlaten, treft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen doel. [Gedaagde] stelt hiertoe dat de ouders van de kinderen gedetineerd zijn. Uit het door het COA aan de voorzieningenrechter gerichte schrijven d.d. 23 december 2002 is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands voldoende gebleken dat voor de kinderen opvang verzorgd kan worden wanneer zij de COW-woning dienen te verlaten. Jeugdzorg kan een bemiddelende rol spelen bij het verzorgen van deze opvang. Aan dit door [Gedaagde] gevoerde verweer gaat de voorzieningenrechter gezien het vorenstaande voorbij. 3.5 Nu, gezien het overwogene in 3.3 en 3.4, niet is gebleken van enige gronden die nopen tot voortzetting van de opvang van [Gedaagde] is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de door het COA gevraagde voorziening voor toewijzing vatbaar is, zoals in het dictum nader is bepaald en met inachtneming van het navolgende: in de COW-woning van [Gedaagde] verblijven momenteel drie minderjarige kinderen. Voor in ieder geval twee van deze kinderen zal opvang -waarbij Jeugdzorg een bemiddelende rol kan spelen- verzorgd dienen te worden. Daarom acht de voorzieningenrechter in deze zaak termen aanwezig de termijn waarbinnen [Gedaagde] de COW-woning dient te verlaten, in afwijking van de door het COA gevorderde ontruimingstermijn, te bepalen op zeven dagen na betekening van dit vonnis. [Gedaagde] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure. Nu het hier een standaard ontruiming betreft, zal het procureurssalaris, gelet op het bepaalde in en de strekking van artikel 30 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken, worden vastgesteld op het hieronder in het dictum nader bepaalde bedrag. 4. DE BESLISSING De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht; RECHT DOENDE in kort geding: Veroordeelt [Gedaagde] de COW-woning aan [het adres] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met al het hare en de haren; Machtigt het COA om dit vonnis, na betekening, ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm, indien [Gedaagde] aan deze veroordeling niet voldoet; Veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van het COA gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van €Euro 724,56, waarvan Euro€ 193,-- wegens verschuldigd vast recht, Euro€ 454,-- voor salaris procureur en Euro€ 77,56 aan explootkosten; Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mr. A.M. Adelmeijer, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in het bijzijn van de griffier. BC