Jurisprudentie
AF3881
Datum uitspraak2002-12-31
Datum gepubliceerd2003-02-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers01/03078
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-02-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers01/03078
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 01/03078 (ozb)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
ambtenaar : de heffingsambtenaar van de gemeente Denekamp (thans de gemeente Dinkelland)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift
soort belasting : onroerende-zaakbelastingen
jaar : 2001
mondelinge behandeling : op 18 december 2002 te Arnhem door mr. Lamens, voorzitter, mr. Den Ouden, raadsheer en mr. drs. Spek, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordig-heid van mr. Van der Waerden als fiscaal-jurist en mr. Aalbersberg als griffier
waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Ambtenaar].
gronden:
1.1. Op 1 januari 2001 zijn tengevolge van een gemeentelijke herindeling de voormalige gemeenten Denekamp, Ootmarsum en Weerselo samengevoegd tot de nieuwe gemeente Denekamp (thans genaamd gemeente Dinkelland). Op 22 maart 2001 is door de raad van de nieuwe gemeente Denekamp vastgesteld de Verordening op de heffing van onroerende-zaakbelastingen 2001 (hierna: de Verordening). In de Verordening is -onder meer- de volgende bepaling opgenomen:
"Artikel 7
Ingroeivariant
1. Indien het bedrag waarop de aanslag is vastgesteld meer dan 30% uitgaat boven het voor het kalenderjaar 2000 voor dezelfde onroerende zaak verschuldigde bedrag, wordt de aanslag zodanig verminderd dat het na vermindering te betalen bedrag 130% bedraagt van het voor het kalenderjaar 2000 verschuldigde bedrag.
2. In afwijking van het in het eerste lid gestelde wordt de vermindering niet berekend over wijzigingen ten opzichte van het kalenderjaar 2000 die het gevolg zijn van toepassing van artikel 19 van de Wet waardering onroerende zaken".
1.2. De onderhavige zaak vormt er één uit een totaal van 44 zaken. Deze zaken zijn met instemming van partijen gelijktijdig behandeld. De partijen zijn tevens ermee akkoord gegaan dat al hetgeen ter zitting door [belanghebbendes gemachtigde] is opgemerkt geldt als een verklaring afgelegd in elk van de zaken. Zij zijn voorts in de gelegenheid gesteld om in aanvulling daarop ter zitting nadere opmerkingen te maken.
1.3. Belanghebbende heeft, ter zitting daarnaar gevraagd, uitdrukkelijk verklaard dat het geschil uitsluitend betreft het in de conclusie van het beroepschrift bedoelde antwoord op de vraag of artikel 7 van de Verordening al dan niet verbindend is.
1.4. Indien het Hof veronderstellenderwijs er van uitgaat dat genoemd artikel 7 niet als een verbindende bepaling kan worden aangemerkt, kan dit belanghebbende nog niet baten. In dat geval kan immers voor geen van de belastingplichtigen in de nieuwe gemeente Denekamp nog een aanslag onroerende-zaakbelastingen worden vastgesteld met inachtneming van de gewraakte vermindering (de ingroeivariant). Het beroep van belanghebbende zou er dan niet toe kunnen leiden dat zijn aanslag onroerende-zaakbelastingen op een lager bedrag dan het -overigens niet betwiste- vastgestelde bedrag zou moeten worden bepaald. Belanghebbendes beroep dient derhalve reeds wegens gebrek aan belang ongegrond te worden verklaard.
1.5. Het Hof voegt daar ten overvloede nog aan toe dat het niet aan de rechter is de redelijkheid en billijkheid van een wettelijke bepaling te toetsen (artikel 11 van de Wet algemene bepalingen van 15 mei 1829, Stb. 1829, 28). In wezen verlangt belanghebbende dit van het Hof, aangezien hij aan de orde stelt de redelijkheid en billijkheid van het op artikel 220i van de Gemeentewet gebaseerde artikel 7 van de genoemde Verordening. Voorts behoort het al dan niet opnemen van een dergelijke regeling in een verordening tot de bevoegdheid van de gemeenteraad. Voor de belastingrechter is er in de voorliggende situatie ook op dit punt geen rol weggelegd.
De tariefstelling in gemeentelijke verordeningen is de vrucht van wetgevende arbeid van de gemeentelijke wetgever. De administratieve rechter in belastingzaken heeft op dat terrein slechts een marginale toetsingsbevoegdheid. Van ingrijpen door de belastingrechter kan slechts sprake zijn ingeval die wetgevende arbeid heeft geleid tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van wetgevende bevoegdheid aan de gemeentelijke wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Van een dergelijk geval is hier evenmin sprake. Dat de landelijke wetgever artikel 220i van de Gemeentewet ook toepasbaar acht bij gemeentelijke herindelingen, volgt uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel 27 426 (Tweede Kamer , vergaderjaar 2000-2001, 27 246, nr. 5, Nota n.a.v. Verslag).
1.6. Eveneens ten overvloede merkt het Hof nog het volgende op. Indien al sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld, danwel van ongelijke gevallen die niet naar de mate van hun ongelijkheid ongelijk worden behandeld, is voor die ongelijke behandeling een objectieve en redelijke rechtvaardiging te vinden in de omstandigheid dat bepaalde inwoners van Denekamp door de gemeentelijke herindeling van het ene op het andere jaar een zodanige verhoging van het bedrag aan onroerende-zaakbelastingen hebben te betalen dat het alleszins redelijk moet worden geacht dat aan die bewoners een periode wordt gegund om naar dat verhoogde niveau toe te groeien.
1.7. Het beroep is ongegrond.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht belastingzaken vindt het Hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2002 door mr. Lamens, vice-president, in tegenwoordigheid van mr. Aalbersberg als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(L.A. Aalbersberg) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 januari 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.