Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF3608

Datum uitspraak2003-01-28
Datum gepubliceerd2003-01-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/110049-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT Parketnummer: 16/110049-01 Datum uitspraak: 28 januari 2003 Tegenspraak Raadsvrouwe: mr. E.L.J. Bruyninckx (Rotterdam) G/T: Nee VERKORT VONNIS van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2003. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit ter terechtzitting toegestaan. Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmotivering Wie, zoals verdachte, een bijzondere verkeersmanoeuvre uitvoert, dient al het overige verkeer ongehinderd te laten voorgaan. Is dat praktisch onmogelijk, bijvoorbeeld wegens verkeersdrukte, dan moet die manoeuvre met zo min mogelijk hinder voor de overige weggebruikers worden uitgevoerd en wel zodanig, dat zij tijdig maatregelen kunnen nemen om een botsing of aanrijding met het door verdachte bestuurde voertuig te voorkomen. De meest logische maatregel is naar het oordeel van de rechtbank dan het inroepen van de hulp van een of meer anderen. Als bestuurder rustte op verdachte in de eerste plaats de plicht die maatregelen te nemen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken: - Verdachte was ter plaatse bekend met de verkeerssituatie, ook met de aanwezigheid van de in die weg gelegen zogenaamde vrije trambaan. - De rijbaan van die Graadt van Roggenweg was ongeveer 7,20 m breed. Het door verdachte bestuurde voertuig was zo lang, dat verdachte moest "steken". - Verdachte had geen andere keus dan achteruit vanaf de bouwplaats de toen (zeer) drukke rijbaan van de Graadt van Roggenweg op te rijden. - Verdachte wist, dat de giek van de op het door hem bestuurde voertuig gemonteerde betonpompinstallatie ongeveer 1,25 m achter dat voertuig uitstak. Van algemene bekendheid is, dat een tram op een zogenaamde vrije trambaan niet langzaam tussen twee haltes pleegt te rijden. Bovendien is van algemene bekendheid, dat een tram een lange remweg heeft. Op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen, had verdachte derhalve zodanige maatregelen moeten nemen, dat de overige weggebruikers tijdig werden gewaarschuwd, zodat zij op hun beurt tijdig maatregelen konden nemen om een botsing of aanrijding te voorkomen. Nu verdachte dat niet heeft gedaan, had hij in elk geval zeker moeten stellen dat een eventueel naderende tram de uitstekende giek niet kon raken. Door dat niet te doen is het in de eerste plaats zijn schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, dat door de plaatsgehad hebbende botsing een persoon om het leven is gekomen en anderen zijn gewond. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het primair bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op: Medeplegen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, en Medeplegen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen: - De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan, dat hij de onderhavige manoeuvre heeft uitgevoerd zonder de vereiste maatregelen te nemen om een botsing of aanrijding te voorkomen. - Als verdachte had gedaan wat van hem mocht worden verwacht, dan waren er immers geen slachtoffers gevallen. - De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat het in het hedendaagse verkeer niet ongebruikelijk is manoeuvres als de onderhavige, uit te voeren op de wijze zoals verdachte dat - overigens ten onrechte - heeft gedaan. - Misdrijven met desastreuze gevolgen als de onderhavige rechtvaardigen in het algemeen het aan de schuldige opleggen van in elk geval een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor een lange(re) periode. De rechtbank acht een dergelijke straf voor de verdachte als bestuurder van de vrachtauto passend. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 04 december 2002, waaruit blijkt dat de verdachte nog niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit; - het feit dat aannemelijk is geworden dat het gebeuren ook in het leven van verdachte en zijn gezin sporen heeft nagelaten. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot - kort gezegd -: - een werkstraf van tachtig uren, - ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Naar het oordeel van de rechtbank is de termijn, verstreken tussen de dag waarop verdachte is gehoord en die van de terechtzitting, onwenselijk lang, zeker gezien de aard van de beschuldiging. Rekening houdend met de geschonden redelijke termijn van de strafvervolging zal de rechtbank de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk opleggen. De rechtbank acht derhalve, gelet op de aard en de ernst van voormelde feiten en rekening houdend met de persoon van verdachte, een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen als na te melden passend en geboden. De toepasselijke wettelijke voorschriften Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen zijn de op te leggen straffen gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte voorts tot een taakstraf, bestaande deze straf uit: een werkstraf voor de duur van TACHTIG UREN, te vervangen door hechtenis voor de duur van veertig dagen, indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht. Veroordeelt de verdachte voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van TWAALF MAANDEN. Bepaalt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Dit vonnis is gewezen door: mrs. E.F. Bueno, J.M. Bruins en S.M.Borkent, bijgestaan door S.E. Lim als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2003.