Jurisprudentie
AF3404
Datum uitspraak2002-06-06
Datum gepubliceerd2003-01-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/03674 PV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-01-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/03674 PV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Belanghebbende gaat in bezwaar tegen de aanslag gemeentebelastingen alvorens de heffingsmaatstaven, de WOZ-waarden, onherroepelijk vaststaan. Aangezien verweerder op grond van artikel 241 van de Gemeentewet de bevoegdheid mist om in dit geval uitspraak te doen, dient de bestreden uitspraak te worden vernietigd.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Y, belanghebbende,
tegen
de uitspraak met dagtekening 9 oktober 2001 van het hoofd van het bureau Financiën van de gemeente Waterland, verweerder, betreffende de - op één aanslagbiljet met aanslagnummer 0000 verenigde - aanslagen in de gemeentebelastingen voor het jaar 2001 ten name van belanghebbende
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 mei 2002.
Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van verweerder;
- verstaat dat verweerder opnieuw uitspraak doet op het door belanghebbende ingediende bezwaar tegen de aanslag gemeentebelastingen voor het jaar 2001 nadat de ten name van belanghebbende genomen WOZ-beschikkingen, betreffende de objecten A-staat 00 en B-straat 00 te Y, waarbij de waarden van deze objecten voor het tijdvak 2001 tot en met 2004 zijn vastgesteld, onherroepelijk zijn komen vast te staan;
- gelast verweerder het betaalde griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Met dagtekening 31 januari 2001 heeft verweerder ten name van belanghebbende ter zake van zijn woning, de onroerende zaak A-straat 00 te Y en bijbehorende garagebox B-straat te Y (hierna: de woning) aanslagen in de gemeentebelastingen voor het jaar 2001 opgelegd ter zake van het eigendom en gebruik ten bedrage van ƒ 2.291. Na bezwaar heeft verweerder de onderhavige aanslagen bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2. Tegelijkertijd met zijn bezwaren tegen de onder 1 vermelde aanslagen is belanghebbende in bezwaar gekomen tegen de WOZ-beschikkingen betreffende het object A-straat 00 en het object B-straat 00. Op dit bezwaarschrift is, zoals verweerder desgevraagd ter zitting heeft verklaard, nog geen uitspraak gedaan.
3. In geschil is of de hoogte van de onderhavige aanslagen aangaande de afvalstoffenheffing, de rioolrechten en de onroerende-zaakbelastingen correct is, hetgeen verweerder stelt en belanghebbende betwist.
4.1. Belanghebbende vindt de aanslagen 2001 ten opzichte van de voorafgaande jaren te hoog. In 2000 bedroeg het totaal van de aanslagen nog ƒ 1.557 terwijl de in het onderhavige jaar de verschuldigde belasting ƒ 2.291 bedraagt. Deze stijging van 47% is naar de mening van belanghebbende disproportioneel.
4.2. Voorts vraagt belanghebbende zich af waarom verweerder eerder uitspraak op het bezwaar tegen de aanslagen gemeentelijke heffingen heeft gedaan, dan op het bezwaren tegen de waardebeschikkingen van belanghebbendes woning en garage. Indien op deze bezwaren namelijk reeds zou zijn beslist, had het onderhavige beroep mogelijk achterwege kunnen blijven.
5. Verweerder stelt dat de tarieven van de gemeentebelastingen door haar correct zijn vastgesteld. Op grond van artikel 219 van de Gemeentewet kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in een belastingverordening te bepalen maatstaven, hetgeen zo is geschied. Verweerder heeft zich bij het vaststellen van de tarieven gehouden aan de beperkingen die hiertoe in de Gemeentewet zijn vastgelegd. Het argument van belanghebbende dat de stijging van gemeentelijke heffingen buiten proporties is doet hieraan niets af. De tarieven onroerende-zaakbelastingen 2001 zijn namelijk ten opzichte van de tarieven 2000 verlaagd, in verband met de hogere waarde van woningen als gevolg van hertaxatie. Deze tarieven zijn, zo betoogt verweerder, niet met hetzelfde percentage verlaagd als waarmee de waarden zijn gestegen.
6.1. Het Hof zal eerst onderzoeken of de uitspraak op bezwaar voortijdig is gedaan.
6.2. Het te dezen van belang zijnde artikel 241 van de Gemeentewet luidt:
"Indien bezwaar wordt gemaakt zowel tegen een belastingaanslag in de onroerende-zaakbelastingen als tegen een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking welke ten grondslag heeft gelegen aan die belastingaanslag, vangt, ingeval feiten en omstandigheden in het geding zijn die van belang zijn zowel voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen als voor de vaststelling van de waarde op de voet van genoemd hoofdstuk IV, de termijn waarbinnen de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar uitspraak doet op het eerstbedoelde bezwaar aan, in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet, op het tijdstip waarop de op de voet van genoemd hoofdstuk IV gegeven beschikking onherroepelijk is komen vast te staan".
Wanneer ten tijde van het opleggen van de aanslag onroerende-zaakbelastingen de relevante WOZ-waarde reeds onherroepelijk vaststaat dan wel in gevallen waarin het bezwaarschrift tegen de aanslag onroerende-zaakbelastingen niet raakt aan de feiten en omstandigheden die mede van belang zijn voor de vaststelling van de WOZ-waarde, maar bijvoorbeeld het bezwaar uitsluitend is gericht tegen het gehanteerde tarief, blijft voornoemd artikel buiten toepassing.
6.3 Belanghebbendes beroepschrift is gericht tegen de hoogte van de voornoemde aanslagen. De hoogte van deze aanslagen wordt bepaald door twee factoren, zijnde de hoogte van de belastingtarieven en de WOZ-waarde van de objecten. Het Hof concludeert dat artikel 241 van de Gemeentewet van toepassing is. Immers tegen de waardebeschikkingen is bezwaar ingediend waarop nog niet is beslist, terwijl het onderhavige beroep moet worden gelezen als een beroep dat mede feiten en omstandigheden betreft die ten grondslag liggen aan de bestreden WOZ-beschikkingen als vermeldt onder 2.
6.4. Voornoemde bepaling in de Gemeentewet brengt mee dat de termijn waarbinnen verweerder uitspraak kan doen op het bezwaar van belanghebbende tegen - de heffingsmaatstaven van - de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2001, eerst een aanvang neemt nadat de beschikkingen, waarbij de aan de heffingsmaatstaf ten grondslag liggende waarden zijn vastgesteld voor het tijdvak 2001 tot en met 2004, onherroepelijk zijn komen vast te staan.
6.5. Evenbedoelde termijn neemt een aanvang nadat de WOZ-waarden van de woning en van de garage van belanghebbende onherroepelijk vaststaan. Daar zulks thans nog niet het geval is, is de in casu bestreden uitspraak gedaan vóór de aanvang van deze termijn. Aangezien verweerder op grond van artikel 241 van de Gemeentewet de bevoegdheid mist om in een geval als het onderhavige uitspraak te doen voordat de WOZ-beschikkingen onherroepelijk vaststaan, dient de bestreden uitspraak te worden vernietigd. Eerst zodra de WOZ-beschikkingen onherroepelijk vaststaan kan verweerder uitspraak doen op het bezwaar in de onderhavige kwesties. Indien gewenst kan belanghebbende dan tegen deze beslissingen in beroep gaan.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 6 juni 2002 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Kreijns-Mostermans als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Vervanging
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.