Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF3300

Datum uitspraak2003-01-28
Datum gepubliceerd2003-01-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/005706-01 en 19/006048-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 22 juni 2001 heeft zich, [..]een vechtpartij voorgedaan tussen verdachte en diens echtgenote enerzijds en vader en zoon [namen betrokkenen] en mevrouw [naam betrokkene] anderzijds. Aanleiding van de gebeurtenissen die dag is de sloop van een in aanbouw zijnde en aan verdachte toebehorende hondenkennel door een loonwerkersbedrijf in opdracht van de familie [naam familie]. De loonwerker wordt in zijn werkzaamheden belemmerd door mevrouw [naam betrokkene], waarbij over en weer tussen partijen wordt gescholden. Mevrouw [naam betrokkene], een kennis van de familie [naam familie], belt hierop de politie. [..] Alle betrokkenen zijn het erover eens dat vrijwel direct na de komst van verdachte een algemene vechtpartij is ontstaan. Hoewel de volgorde van de gebeurtenissen niet meer is te achterhalen, kan worden geconcludeerd dat de komst van verdachte ter plaatse en zijn gedragingen aldaar een sterk escalerend karakter heeft gehad. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij niet de beheersing heeft kunnen opbrengen de komst van de politie af te wachten. Weliswaar hebben de overige betrokken partijen, al dan niet door het optreden van verdachte, zich ook niet onbetuigd gelaten, maar de rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat een dergelijke escalatie had kunnen worden voorkomen.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam en adres verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2002 en 14 januari 2003. De verdachte is verschenen ter terechtzitting van 14 januari 2003, bijgestaan door mr. J.P. van Dijk, advocaat te Dedemsvaart. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. de Loor. De vordering houdt in: 60 uren werkstraf subsidiair 30 dagen hechtenis. Zij refereert zich met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen aan het oordeel van de rechtbank. 1. TENLASTELEGGINGEN De verdachte is ingevolge ter terechtzitting van 19 april 2002 gevoegde zaken bij dagvaardingen tenlastegelegd, dat parketnummer 19/005706-01: hij op of omstreeks 10 april 2001 te Dalen, gemeente Coevorden, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Iemakkersteeg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [naam benadeelde]) letsel en/of schade was toegebracht; parketnummer 19/006048-01: 1. hij op of omstreeks 22 juni 2001 te Dalen, gemeente Coevorden, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), heeft geslagen en/of gestompt en/of in het oog heeft gekrabt en/of op de grond heeft gegooid , tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 2. hij op of omstreeks 22 juni 2001 te Dalen, gemeente Coevorden, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), heeft geslagen en/of omver heeft geduwd en/of in haar oor heeft gebeten, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 3. hij op of omstreeks 22 juni 2001 te Dalen, gemeente Coevorden, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), een duim, in zijn oog heeft gekrabt en/of een duim in zijn oog heeft geduwd, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 4. hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in de periode van 3 december 1997 tot en met 1 december 1998, in de gemeente Coevorden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) een geschrift - rechtmatigheidsformulier Abw -, door middel waarvan hij en/of [naam medeverdachte] schriftelijk opgave heeft/hebben gedaan aan de gemeente Coevorden van gegevens, welke noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op uitkering krachtens de de Algemene bijstandswet (Abw) en/of van het bedrag van die uitkering over het tijdvak waarop die opgave betrekking had, welk geschrift (telkens) bestemd was om tot bewijs te dienen van de daarin vermelde feiten,valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,door in dat geschrift de daarin voorkomende vragen/vraag met betrekking tot door hem en/of [naam medeverdachte] verrichte werkzaamheden (telkens) hetzij niet, hetzij ontkennend te beantwoorden, zulks terwijl hij en/of [naam medeverdachte] in werkelijkheid in dat tijdvak wel werkzaamheden had(den) verricht; Tengevolge van een kennelijke typefout staat in de tenlastelegging onder parketnummer 19/006048-01 onder 1. in de tweede regel "(te weten [naam slachtoffer])" in plaats van "([naam slachtoffer])". De rechtbank herstelt deze typefout door het laatste te lezen in plaats van het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad. Indien de tenlasteleggingen overigens nog taal- en/of stijlfouten bevatten, worden deze geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor blijkens het onderzoek ter terechtzitting niet geschaad in de verdediging. 2. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder parketnummer 19/006048-01 onder 4. tenlastegelegde onder meer aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat, samengevat, de vordering in strijd is met de eigen richtlijnen en ten onrechte tot vervolging is overgegaan. De rechtbank overweegt te dien aanzien het volgende. Op 25 juni 2001 is naar aanleiding van een onderzoek van de sociale recherche van de gemeente Coevorden aangifte gedaan van valsheid in geschrift tegen verdachte en zijn echtgenote. Beiden zouden in de periode van juli 1997 rechten claimen van de uitbetaling van een brandschadegeval en in de periodes van november 1997 tot en met mei 1998 en november 1998 werkzaamheden hebben verricht, zonder dit te melden op de door hen ingevulde, ondertekende en ingeleverde rechtmatigheidsonderzoeks-formulieren over die periodes. Aldus is hun ten onrechte een bedrag van ƒ 15.082,87 verstrekt. Het Openbaar Ministerie heeft overeenkomstig paragraaf 3.10 van de richtlijn voor het doen van aangifte, het opmaken van proces-verbaal, de vervolging en het strafvorderingsbeleid inzake fraude met sociale uitkeringen, in werking getreden op 1 februari 1997, vervolging tegen verdachte ingesteld. Het op ruim ƒ 15.000,-- berekende nadeel viel immers onder categorie II zoals vermeld onder paragraaf 3.2. van genoemde richtlijn. De officier van justitie was derhalve gerechtigd een strafvervolging tegen verdachte in te stellen. Daaraan doet niet af dat het benadelingsbedrag in een later stadium lager is uitgevallen doordat abusievelijk een deel van een uitbetaalde verzekeringsuitkering ter zake een brandschade bij de ten onrechte uitgekeerde bijstand was opgeteld. In zijn arrest immers van 8 juli 1998 - NJ 1998, 877 - overweegt de Hoge Raad dat een redelijke uitleg van de Richtlijn met zich meebrengt dat het uitgangspunt bij de vraag of en zo ja op welke wijze strafvorderlijk wordt opgetreden, het ten tijde van de beslissing van het Openbaar Ministerie door de uitkeringsinstantie vastgestelde benadelingsbedrag is. De officier van justitie dient dan ook te worden ontvangen in de vervolging van de verdachte. 3. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. 4. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, telkens slechts is gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en waarbij de inhoud van de genoemde geschriften slechts is gebezigd in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het onder parketnummer 19/005706-01 en het onder parketnummer 19/006048-01 onder 1. tot en met 4. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij op 10 april 2001 te Dalen, gemeente Coevorden, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Iemakkersteeg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander (te weten [naam benadeelde]) schade was toegebracht; hij op 22 juni 2001 te Dalen, gemeente Coevorden, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), heeft geslagen en gestompt, tengevolge waarvan deze enig lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; hij op 22 juni 2001 te Dalen, gemeente Coevorden, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), heeft geslagen en omver heeft geduwd en in haar oor heeft gebeten, tengevolge waarvan deze enig lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; hij op 22 juni 2001 te Dalen, gemeente Coevorden, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), een duim in zijn oog heeft geduwd, tengevolge waarvan deze enig lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; hij op verschillende tijdstippen in de periode van 3 december 1997 tot en met 1 december 1998, in de gemeente Coevorden tezamen en in vereniging met een ander, telkens een geschrift - rechtmatigheidsformulier Abw -, door middel waarvan hij en/of [naam medeverdachte] schriftelijk opgave hebben gedaan aan de gemeente Coevorden van gegevens, welke noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op uitkering krachtens de de Algemene bijstandswet (Abw) en van het bedrag van die uitkering over het tijdvak waarop die opgave betrekking had, welk geschrift telkens bestemd was om tot bewijs te dienen van de daarin vermelde feiten, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,door in dat geschrift de daarin voorkomende vraag met betrekking tot door hem en [naam medeverdachte] verrichte werkzaamheden telkens hetzij niet, hetzij ontkennend te beantwoorden, zulks terwijl hij en [naam medeverdachte] in werkelijkheid in dat tijdvak wel werkzaamheden hadden verricht; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het onder parketnummer 19/005706-01 en het onder parketnummer 19/006048-01 onder 1. tot en met 4. meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. 5. KWALIFICATIES Het bewezene levert respectievelijk op: overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994. Mishandeling, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, en medeplegen van valsheid in geschrift, strafbaar gesteld bij artikel 225 in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd. 6. STRAFBAARHEID De raadsman van verdachte heeft onder meer aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij zich hoe dan ook diende te verdedigen tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanrandingen van zijn persoon door respectievelijk [naam slachtoffers]. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende: op 22 juni 2001 heeft zich naar aanleiding van een al enkele jaren durend conflict tussen de families [naam families] een vechtpartij voorgedaan tussen verdachte en diens echtgenote enerzijds en vader en zoon [namen betrokkenen] en mevrouw [naam betrokkene] anderzijds. Ondanks uitgebreide verhoren ter terechtzitting van zowel de bij het handgemeen betrokken personen als van objectieve getuigen heeft de rechtbank de volgorde van de gebeurtenissen op die dag niet kunnen reconstrueren. Derhalve kan rechtbank slechts constateren dat verdachte strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door [namen slachtoffers] te mishandelen. Van het aangevoerde noodweer is onvoldoende gebleken. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen. De rechtbank acht verdachte te dezer zake derhalve strafbaar. 7. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten. - De omstandigheden waaronder deze zijn begaan. - Hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte. - De eis van de officier van justitie. - De inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 27 september 2001, waaruit blijkt dat verdachte eerder terzake misdrijf is veroordeeld. De rechtbank is op grond van genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat in dit geval een taakstraf aangewezen is. 8. BIJZONDERE MOTIVERING ARTIKEL 359, LID 7 WETBOEK VAN STRAFVORDERING Op 22 juni 2001 heeft zich, zoals hiervoor reeds is gememoreerd, aan [adres vechtpartij] een vechtpartij voorgedaan tussen verdachte en diens echtgenote enerzijds en vader en zoon [namen betrokkenen] en mevrouw [naam betrokkene] anderzijds. Aanleiding van de gebeurtenissen die dag is de sloop van een in aanbouw zijnde en aan verdachte toebehorende hondenkennel door een loonwerkersbedrijf in opdracht van de familie [naam familie]. De loonwerker wordt in zijn werkzaamheden belemmerd door mevrouw [naam betrokkene], waarbij over en weer tussen partijen wordt gescholden. Mevrouw [naam betrokkene], een kennis van de familie [naam familie], belt hierop de politie. Op dat moment is de situatie rustig. Men is in afwachting van de politie. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat vrijwel direct na de komst van verdachte een algemene vechtpartij is ontstaan. Hoewel de volgorde van de gebeurtenissen niet meer is te achterhalen, kan worden geconcludeerd dat de komst van verdachte ter plaatse en zijn gedragingen aldaar een sterk escalerend karakter heeft gehad. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij niet de beheersing heeft kunnen opbrengen de komst van de politie af te wachten. Weliswaar hebben de overige betrokken partijen, al dan niet door het optreden van verdachte, zich ook niet onbetuigd gelaten, maar de rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat een dergelijke escalatie had kunnen worden voorkomen. De rechtbank vindt hierin dan ook aanleiding aan verdachte een werkstraf van langere duur op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. 9. BENADEELDE PARTIJEN [namen benadeelde partijen] De civiele vorderingen zijn weersproken en voorts niet van zo eenvoudige aard, dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding, zodat de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen. De rechtbank overweegt daarbij dat de omvang van de vorderingen door enigerlei mate van medeschuld aan de kant van de benadeelde partijen evenmin op eenvoudige wijze is te toetsen. 10. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. 11. BESLISSING VAN DE RECHTBANK Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte met betrekking tot het onder parketnummer 19/006049-01 onder 4. tenlastegelegde. Verklaart bewezen, dat het onder parketnummer 19/005706-01 en het onder parketnummer 19/006048-01 onder 1. tot en met 4. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan. Stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte te dier zake tot: een taakstraf bestaande uit 100 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, met bevel voor het geval de veroordeelde deze werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 19/005706-01 en onder parketnummer 19/006048-01 onder 1. tot en met 4. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat de benadeelde partijen [namen benadeelde partijen] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen. Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Münzebrock, voorzitter, en mr. E. van der Herberg en mr. H. de Wit, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 januari 2003.- Parketnummers: 19/005706-01 en 19/006048-01 Uitspraak d.d.: 28 januari 2003 Pagina 6 van 7 Parketnummers: 19/005706-01 en 19/006048-01 Uitspraak d.d.: 28 januari 2003