Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF3056

Datum uitspraak2002-12-13
Datum gepubliceerd2003-01-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200336102
Statusgepubliceerd


Uitspraak

rolnummer 2200336102 parketnummer 0992559301 datum uitspraak 13 december 2002 tegenspraak GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 16 juli 2001 in de strafzaak tegen de verdachte: [naam verdachte], geboren te [plaats] op [datum]. 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 29 november 2002. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. 3. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 160 uren met aftrek van voorarrest zodat 154 uren resteren, subsidiair 77 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van twee jaren. Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging De verdediging heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is dan wel dat het met technische hulpmiddelen uit thermische, op besloten plaatsen gerichte, metingen uit de lucht verkregen bewijs onrechtmatig is evenals het nadien als vrucht hiervan verkregen bewijs. In dit gebruik van technische hulpmiddelen zonder bevel of machtiging van de officier van justitie ziet de verdediging: 1. schending van de persoonlijke levenssfeer als beschermd door de artikelen 10 van de Grondwet en 8 van het EVRM, 2. schending van artikel 126k van het Wetboek van Strafvordering. Het hof overweegt met betrekking tot de beide verweren als volgt: Ter terechtzitting heeft het hof de beeldregistratie van ongeveer 8 minuten laten vertonen die weergeeft op welke wijze door de Politie Luchtvaartdienst uit de lucht met behulp van thermische opnamen is getracht warmtebronnen te traceren in het gebied waar de verdachte over een of meerdere percelen beschikte. Het hof heeft daarbij het volgende geconstateerd. De videobeelden toonden vanuit de lucht op aanzienlijke afstand een gebied met opstallen. Auto's waren slechts als kleine vlekjes zichtbaar. Aan de buitenzijde van een aantal van de opstallen waren donkere verkleuringen te zien die kennelijk uitstraling van warmte weergaven. Of zich iemand of iets in de besloten opstallen bevond, was niet te zien. Personen in de open lucht heeft het hof niet waargenomen. Ad 1. Geen schending persoonlijke levenssfeer Op grond van de vaststelling dat deze opsporingsmethode slechts een algemene aanwijzing voor een warmtebron kan opleveren, komt het hof tot het oordeel dat door de toegepaste methode geen inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte (vergelijk HR 12 maart 2001, AD7857 met betrekking tot feiten op tijdstippen voor de werking van de Wet bijzondere opsporingsmethoden). Van een schending van het in artikel 10 van de Grondwet, alsmede in artikel 8 EVRM vervatte recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is geen sprake. Ad 2. Artikel 126k van het Wetboek van Strafvordering is niet van toepassing. Artikel 9 Opiumwet, dat van toepassing is omdat in deze zaak de aanwezigheid van drugs werd vermoed, wettigt ook zonder voorafgaande machtiging de thermische opnamen zoals door het hof waargenomen zonder meer en sluit, als bijzondere bepaling, de werking van artikel 126k van het Wetboek van Strafvordering -indien al van toepassing gezien de geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer- voor dit geval uit. Het beroep op niet-ontvankelijkheid, alsmede het beroep op (indirecte) uitsluiting van bewijs wordt derhalve volledig verworpen. 5. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 6. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt. [bewezenverklaring] Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 7. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. 8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod. 9. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 10. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis. Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte had samen met een ander een hennepkwekerij in zijn schuur. Hiermee heeft de verdachte meegewerkt aan het in stand houden van de vraag naar hennep, wat drugs-criminaliteit bevordert en de volksgezondheid schaadt. Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 26 november 2002, meermalen is veroordeeld voor het plegen van onder andere vermogensdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen. Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het is op deze grond dat het hof hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. 11. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. 12. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een WERKSTRAF voor de duur van HONDERDZESTIG UREN, te vervangen door hechtenis van de tijd 80 DAGEN voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van TWEE UREN taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voorzover die tijd niet reeds op een straf in mindering is gebracht, zodat 154 uren subsidiair 77 dagen resteren. Veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van ÉÉN MAAND. Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van TWEE JAREN aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Silvis en Mos-Verstraten, in bijzijn van de griffier mr. Kiela. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 december 2002.