Jurisprudentie
AF2824
Datum uitspraak2002-10-21
Datum gepubliceerd2003-01-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/78262, 02/78265
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-01-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/78262, 02/78265
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / politiecel / tiendagentermijn.
Eiser heeft gesteld dat zijn bewaring reeds langer dan tien dagen - namelijk elf dan wel twaalf dagen- in een politiecel ten uitvoer wordt gelegd zonder dat in casu sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van de jurisprudentie van de ABRS, die dit rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de tenuitvoerlegging inmiddels twaalf dagen in een politiecel geschiedt. Voorts blijkt uit de stukken dat eiser tijdig bij het BSF is aangemeld. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat er tot op de dag van de zitting kennelijk geen plek beschikbaar was in een huis van bewaring. Nu verweerder ter zitting heeft gesteld niet te beschikken over informatie met betrekking tot bijzondere omstandigheden die verblijf in een politiecel ná de termijn van tien dagen zouden kunnen rechtvaardigen, is de rechtbank, gelet op uitspraak 200204172/1 van de ABRS van 27 september 2002, gehouden om op de voet van artikel 94, vierde lid, Vw 2000 een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging per 22 oktober 2002 te bevelen. Het beroep dient derhalve, gelet op artikel 94, vierde lid, Vw 2000, gegrond verklaard te worden.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nrs.: AWB 02/78262 VRONTN
AWB 02/78265 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1973, van Angolese nationaliteit, eiser,
verblijvende in het politiebureau te Hoofddorp,
gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocate te Zaandam,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.L.E.H. van Dongen, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Verweerder heeft op 10 oktober 2002 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd.
Eiser heeft tegen het opleggen van de maatregel van bewaring op 14 oktober 2002 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding en is geregistreerd onder nummer AWB 02/78262 VRONTN.
Voorts heeft verweerder op 14 oktober 2002 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 02/78265 VRONTN.
De rechtbank heeft beide beroepen als één beroep aangemerkt.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 21 oktober 2002. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe aan dat de bewaring van eiser reeds langer dan 10 dagen - namelijk 11 dan wel 12 dagen - in een politiecel ten uitvoer wordt gelegd zonder dat in het geval van eiser sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), die dit rechtvaardigen.
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet gebleken is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring niet in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
De rechtbank overweegt voorts dat er voldoende gronden aanwezig zijn die de inbewaringstelling rechtvaardigen. Eiser had ten tijde van de inbewaringstelling geen rechtmatig verblijf hier te lande. Tevens wordt eiser - vanwege de omstandigheid dat hij gebruik maakte van een vals dan wel vervalst document - verdacht van het plegen van een misdrijf. Onder deze omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond te concluderen dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat vooralsnog geen grond bestaat om aan te nemen dat verweerder met onvoldoende voortvarendheid werkt aan de uitzetting of dat onvoldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat nog enkele dagen zal worden gewacht op de papieren van eiser, doch dat daarna de procedure voor het verkrijgen van een laissez-passer bij de Angolese autoriteiten zal worden opgestart. Eiser heeft ter zitting - opnieuw - verklaard dat zijn papieren in Lissabon zijn.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat de maatregel van bewaring dient te worden opgeheven nu eiser meer dan 10 dagen in een politiecel verblijft overweegt de rechtbank het volgende. De ABRvS heeft in de uitspraak van 19 juni 2002 (gepubliceerd in JV 2002/274) overwogen dat, gelet op de tekst en de geschiedenis van artikel 5.4, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), deze bepaling ertoe strekt dat tenuitvoerlegging van bewaring op een politiebureau toelaatbaar is indien en zolang elders geen plaats beschikbaar is. Zodra elders een plaats beschikbaar is, moet de tenuitvoerlegging aldaar worden voortgezet. Deze norm sluit niet uit dat, al naar gelang de beschikbaarheid van een plaats elders, de tenuitvoerlegging van een maatregel op een politiebureau korter moet duren, dan wel langer kan duren dan tien dagen.
In de uitspraak van 27 september 2002 (nr. 200204172/1) oordeelt de ABRvS dat de tenuitvoerlegging van de maatregel in een politiecel gedurende meer dan 10 dagen, ook blijkens de richtlijn die is neergelegd in paragraaf A5/5.3.6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Het is aan de minister om bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen aan te voeren die daartoe in een voorliggend geval niettemin nopen.
Indien de bewaring op goede gronden op de voet van artikel 94, vierde lid, Vw is opgelegd moet de rechtbank - ingeval de minister als enige reden voor het verblijf van meer dan 10 dagen in een politiecel heeft aangevoerd dat geen mededeling is ontvangen van het Bureau Selectiefunctionarissen (BSF) dat een plaats in het Huis van Bewaring beschikbaar is ter voortzetting van de tenuitvoerlegging, terwijl verweerder geen beroep heeft gedaan op bijzondere omstandigheden dan wel zwaarwegende belangen - een wijziging van tenuitvoerlegging bevelen.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat van opheffing dan wel wijziging van de tenuitvoerlegging van de bewaring geen sprake kan zijn. Eiser bevindt zich thans 11 dagen in een politiebureau en kan heden nog worden overgeplaatst naar een Huis van Bewaring. Eiser is op 10 oktober 2002 aangemeld bij het BSF. Verweerder zijn voorts geen bijzondere omstandigheden bekend die een verblijf langer dan 10 dagen in een politiecel zouden kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank overweegt allereerst dat eiser op 10 oktober 2002 in bewaring is gesteld, zodat de tenuitvoerlegging inmiddels 12 dagen in een politiecel geschiedt. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat eiser tijdig is aangemeld bij het BSF. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat er tot op de dag van de zitting kennelijk geen plek beschikbaar was in een Huis van Bewaring. Nu verweerder ter zitting heeft gesteld niet te beschikken over informatie met betrekking tot bijzondere omstandigheden die verblijf in een politiecel na de termijn van 10 dagen zouden kunnen rechtvaardigen is de rechtbank, gelet op de voornoemde uitspraak van de ABRvS van 27 september 2002, gehouden om op de voet van artikel 94, vierde lid, van de Vw een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging per 22 oktober 2002 te bevelen.
Het beroep dient derhalve, gelet op artikel 94, vierde lid, Vw, gegrond verklaard te worden. De rechtbank beveelt voorts een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring, in die zin dat de bewaring ten uitvoer zal worden gelegd in een Huis van Bewaring als genoemd in artikel 5.4 van het Vb.
Voor schadevergoeding als door eiser betoogd ziet de rechtbank geen aanleiding, reeds op de grond dat van een situatie als bedoeld in artikel 106 Vw geen sprake is.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644 euro (1 punt voor het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt 322 euro en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring met ingang van 22 oktober 2002;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 644,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Gorter, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2002, in tegenwoordigheid van mr. E. de Ruiter, als griffier.
afschrift verzonden op: 22 oktober 2002
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de gegrondverklaring van het beroep, binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.