Jurisprudentie
AF2644
Datum uitspraak2002-11-27
Datum gepubliceerd2003-01-31
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsAssen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/83974, 02/83976 BEPTDN A S7
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-01-31
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsAssen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/83974, 02/83976 BEPTDN A S7
Statusgepubliceerd
Indicatie
Sierra Leone / traumatabeleid / bescherming autoriteiten.
De asielaanvraag van verzoekster, afkomstig uit Sierra Leone, is afgewezen. Verweerder stelt dat de door verzoekster gestelde verkrachtingen en mishandelingen weliswaar traumatisch kunnen zijn, maar dat deze ervaringen niet vallen onder de voorwaarden van het traumatabeleid. De ervaringen zijn niet van overheidswege veroorzaakt of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, in het licht van het feit dat hij - in verband met het recente verleden (zie TBV 2002/45) - in Sierra Leoonse zaken geen vestigingsalternatief in het kader van het traumatabeleid tegenwerpt, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de Sierra Leoonse autoriteiten bescherming kunnen bieden tegen de groepering die het trauma bij eiseres heeft veroorzaakt. Beroep gegrond, afwijzing verzoek.
Uitspraak
RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Regnr.: 02/83974 en 02/83976 BEPTDN A S7
uitspraak: 27 november 2002
U I T S P R A A K
inzake: A,
geboren op [...] 1966,
van Sierra Leoonse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0211.02.8008,
verzoekster,
gemachtigde: mr. K. Wijnmalen, advocaat te Dordrecht,
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Wildeboer, ambtenaar ten departemente.
PROCESVERLOOP
Op 2 november 2002 heeft verzoekster een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft bij beschikking van 6 november 2002 afwijzend op de aanvraag beslist.
Bij beroepschrift van 6 november 2002 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen de beschikking van 6 november 2002. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 02/83976 BEPTDN A S7. Verzoekster is meegedeeld dat zij de behandeling van het beroepschrift niet in Nederland mag afwachten.
Bij verzoekschrift van 6 november 2002 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen totdat op het beroep wordt beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de voorzieningenrechter en verzoekster gezonden. De openbare behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 22 november 2002. Verzoekster is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
MOTIVERING
Standpunten van partijen
Verzoekster heeft ter ondersteuning van haar asielrelaas het volgende naar voren gebracht. Verzoekster is afkomstig uit Koidu Town te Sierra Leone. Eind 1998 vielen de rebellen Koidu Town aan. Verzoekster was op dat moment fruit aan het verkopen op de markt. Het lukte verzoekster om naar haar woning te gaan. Verzoekster vertelde haar ouders dat zij moesten vluchten. Voordat zij konden vertrekken, kwamen er gewapende rebellen in de woning, die haar vader en moeder om het leven brachten. Verzoekster is daarop door de rebellen meegenomen naar de rebellenbasis Kailahun. Zij moest voor de rebellen koken en werd door de rebellen sexueel misbruikt. Vervolgens is verzoekster door een blanke man geholpen om uit het kamp te ontsnappen in ruil voor een tas met diamanten, die zij voor de rebellen diende te bewaren. Verzoekster heeft in oktober 2002 haar land per boot verlaten.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Voorts meent verweerder dat de aanvraag binnen achtenveertig proces-uren kon worden afgewezen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gestelde stelselmatige verkrachtingen en mishandelingen voor verzoekster weliswaar traumatisch kunnen zijn, doch dat deze ervaringen niet vallen onder de voorwaarden van het traumatabeleid, aangezien deze niet van overheidswege zijn veroorzaakt noch door groeperingen, waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden. Bovendien kan mede op grond van voornoemde ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 8 juli 2002 aan verzoekster in dit kader een binnenlands vestigingsalternatief worden tegengeworpen.
Verweerder overweegt voorts dat op 4 november 2002 door een arts een medisch onderzoek is verricht. Uit dit onderzoek blijkt dat geen sprake is van een acute medische noodzaak en dat verzoekster per vliegtuig Nederland kan verlaten.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat haar aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgedaan.
Verzoekster is van mening dat haar aanvraag niet had mogen worden afgewezen, althans dat haar aanvraag niet had mogen worden afgedaan in het Aanmeldcentrum. Zij stelt zich op het standpunt dat het AC model is ontwikkeld voor die zaken die binnen 48 procesuren kunnen worden afgedaan. Het gaat dan om flinterdunne zaken, asieltoerisme en kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegronde zaken. Haar zaak had derhalve niet in de 48 procesuren op zorgvuldige wijze kunnen worden afgedaan. In dit verband wordt opgemerkt dat het voor verzoekster onmogelijk is adequate en afdoende bescherming van de overheid te krijgen.
Verweerder stelt zich, nu voorts een binnenlands vestigingsalternatief niet kan worden tegengeworpen, ten onrechte op het standpunt dat verzoekster niet in aanmerking komt voor verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid.
Beoordeling van het verzoek
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen het besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoekster is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
In dit geding dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij is onder meer van belang of verweerder de aanvraag zonder schending van eisen van zorgvuldigheid in het kader van de AC-procedure heeft kunnen afwijzen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Sierra Leone zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 in samenhang met artikel 29 eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot verzoekster persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ter beoordeling staat of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid.
Allereerst stelt de voorzieningenrechter vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoekster traumatische ervaringen heeft opgedaan in Sierra Leone.
Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid, nu de traumatische ervaringen niet van overheidswege zijn veroorzaakt, noch door groeperingen, waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.
Verzoekster bestrijdt het laatste onderdeel van voornoemde stelling en heeft daarbij verwezen naar het TBV 2002/45, waarin is bepaald dat een vestigingsalternatief in het kader van het traumatabeleid in Sierra Leoonse zaken niet wordt tegengeworpen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster bescherming van de autoriteiten had kunnen verkrijgen.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het TBV 2002/45, dat dateert van twee dagen na de bestreden beschikking, is bepaald dat, gezien de aard van de mensenrechtenschendingen in het verleden en de mate van willekeur daarbij, alsmede gelet op het feit dat het categoriaal beschermingsbeleid pas recentelijk is beëindigd, een vestigingsalternatief in het kader van het traumatabeleid in Sierra Leoonse zaken niet wordt tegengeworpen. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat verweerder voor getraumatiseerde personen, die ook overigens onder de voorwaarden van het traumatabeleid vallen, de ontwikkelingen in Sierra Leone nog te pril vindt om hen naar een ander gedeelte van het land van herkomst te doen terugkeren. Voor de hand ligt - hoewel niet met zoveel woorden in het TBV vermeld - dat de nog in ontwikkeling zijnde positie van de overheid daarbij een rol speelt. Immers, indien sprake zou zijn van een overheid die adequaat bescherming kan bieden, dan zou - ondanks mensenrechtenschendingen en willekeur in het (recente) verleden - de terugkeer van getraumatiseerde personen naar een ander deel van het land van herkomst geen bezwaar op hoeven leveren.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om te motiveren, waarom de overheid in Sierra Leone, ondanks voornoemde constateringen, in staat zou zijn verzoekster voldoende bescherming te bieden tegen de groepering die de traumatische ervaringen bij verzoekster heeft veroorzaakt. Verweerder heeft dit echter nagelaten.
Voorts mist de voorzieningenrechter in de bestreden beschikking een motivering waarom verweerder - subsidiair - verzoekster een binnenlands vestigingsalternatief tegenwerpt in het kader van het traumatabeleid, terwijl verweerder, in het TBV 2002/45 heeft bepaald dat een zodanig vestigingsalternatief niet zal worden tegengeworpen.
Het voorgaande in aanmerking nemende acht de voorzieningenrechter het bestreden besluit op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd.
Uit het voorgaande volgt dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Het besluit, voor zover in beroep aangevochten, zal wegens strijd met artikel 3:46 Awb worden vernietigd.
Nu verzoekster de behandeling van haar aanvraag in Nederland mag afwachten en het stadium van de procedure zich, door gegrondverklaring van het beroep en daarmee de vernietiging van het bestreden besluit, wederom bevindt in de aanvraagfase, heeft verzoekster geen belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Voor vergoeding van de kosten die verzoekster in verband met het indienen van het verzoekschrift of het beroepschrift heeft moeten maken bestaat aanleiding.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening bekend onder nummer AWB 02/83974 BEPTDN A S7 af;
- verklaart het beroep, bekend onder nummer AWB 02/83976 BEPTDN A S7, gegrond en vernietigt het besluit, voor zover in beroep bestreden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR 966,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster moet voldoen.
Tegen deze uitspraak ten aanzien van het gedeelte waarin op het beroep is beslist, kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Aldus gegeven door mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.B. Koster als griffier op 27 november 2002.
Afschrift verzonden op: 28 november 2002