Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2590

Datum uitspraak2002-07-30
Datum gepubliceerd2003-01-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/55638
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / staandehouding / redelijk vermoeden illegaal verblijf. Eiser is vreemdelingenrechtelijk staande gehouden nadat hij in verwarde toestand was aangehouden op het station te Oldenzaal. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele feit dat eiser in verwarde toestand werd aangetroffen onvoldoende om de staandehouding van eiser te rechtvaardigen. De opsporingsambtenaren vermoedden dat eiser uit Wit-Rusland afkomstig was; eiser kon zich desgevraagd niet legitimeren. Niet valt in te zien waarom de verwarde toestand waarin eiser werd aangetroffen en zijn reactie op de aan hem gestelde vragen een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden oplevert dat eiser illegaal in Nederland verbleef. Met de gemachtigde van verweerder ter zitting is de rechtbank van oordeel dat opsporingsambtenaren in het kader van hun algemene politietaak mochten vragen naar de identiteit van eiser. Uit het feit dat eiser niet op die vraag antwoordde kon echter niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat eiser illegaal in Nederland verbleef. Nu noch uit verdere gedingstukken noch uit hetgeen de gemachtigde van verweerder ter zitting overigens naar voren heeft gebracht is gebleken van een rechtvaardiging van de staandehouding van eiser, is de rechtbank van oordeel dat de staandehouding onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer registratienummer: Awb 02/55638 UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1984, burger van Wit-Rusland, dossiernummer 0110.29.8012, eiser, gemachtigde: mr. S.S. Ilahi, advocaat te Groningen. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 De Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna verweerder, heeft op 17 juli 2002 aan eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000). 1.2 Verweerder heeft op 19 juli 2002 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. 1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. 1.4 Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 26 juli 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen P. van Dam. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wet en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is. 2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. 2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. 2.4 Eiser is op 17 juli 2002 vreemdelingenrechtelijk staande gehouden nadat hij in verwarde toestand was aangetroffen op het station te Oldenzaal. Omdat zijn verblijfsrechtelijke positie niet kon worden vastgesteld is eiser vervolgens op grond van artikel 50, tweede of derde lid, Vw 2000 overgebracht naar een plaats voor verhoor. Na te zijn gehoord is eiser op grond van artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 op 17 juli 2002 in bewaring gesteld omdat hij niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit en zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn. 2.5 De gemachtigde van eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de inbewaringstelling onrechtmatig is omdat deze heeft plaatsgevonden namens de Staatssecretaris van Justitie in plaats van namens de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie. De rechtbank verwerpt deze stelling omdat de inbewaringstelling heeft plaatsgevonden op 17 juli 2002 en de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie op dat moment nog niet was aangetreden. 2.6 Naar het oordeel van de rechtbank is de (procedure leidende tot de) inbewaringstelling van eiser echter op grond van het navolgende niet in overeenstemming met de wettelijke vereisten. 2.7 Ingevolge artikel 50, eerste lid, Vw 2000 kunnen onder andere ambtenaren die belast zijn met het toezicht op vreemdelingen op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, personen staande houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit het proces-verbaal van staandehouding van 17 juli 2002 niet is gebleken van een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser die zijn staandehouding rechtvaardigt.. 2.8 Uit het reeds aangehaalde proces-verbaal van staandehouding blijkt dat de opsporingsambtenaren zich naar het treinstation te Oldenzaal hebben begeven naar aanleiding van een melding dat zich daar een gestoorde man zou ophouden. Op een bankje troffen zij daar eiser aan, die slecht aanspreekbaar en geheel afwezig was. Hij was kennelijk de weg kwijt en had een verdwaasde blik in de ogen. Volgens de verbalisanten leek het erop dat eiser, gezien de toestand waarin hij verkeerde, kennelijk heimwee had. Uit zijn woorden konden de verbalisanten opmaken dat hij vermoedelijk uit Wit-Rusland afkomstig was en dat hij sinds kort in Nederland verbleef. Op vragen die hem werden gesteld om zijn identiteit vast te stellen reageerde eiser niet, noch op de vraag of hij identiteitspapieren bij zich had. 2.9 Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele feit dat eiser in verwarde toestand werd aangetroffen, de opsporingsambtenaren vermoedden dat eiser uit Wit-Rusland afkomstig was en eiser zich desgevraagd niet kon legitimeren onvoldoende om de staandehouding van eiser te rechtvaardigen. Niet valt in te zien waarom de verwarde toestand waarin eiser werd aangetroffen en zijn reactie op de aan hem gestelde vragen een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden oplevert dat eiser illegaal in Nederland verbleef. Met de gemachtigde van verweerder ter zitting is de rechtbank van oordeel dat opsporingsambtenaren in het kader van hun algemene politietaak mochten vragen naar de identiteit van eiser. Uit het feit dat eiser niet op die vraag antwoordde, kon echter niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat eiser illegaal in Nederland verbleef. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard. 2.10 Gezien het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding aan eiser voor de dagen die hij ten onrechte in bewaring heeft doorgebracht. Eiser komt een bedrag toe van 7 maal € 95,- voor de van 17 juli 2002 tot en met 23 juli 2002 in het politiebureau te Hengelo doorgebrachte dagen en van 2 maal € 70,- voor de van 24 juli 2002 tot en met 26 juli 2002 op de Bijzondere Zorgafdeling van het Huis van Bewaring te Tilburg doorgebrachte dagen. In totaal wordt aan eiser een bedrag van € 805,- toegekend. 2.11 Voor de veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 322,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting). 3. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - kent ten laste van de Staat der Nederlanden aan eiser een vergoeding toe van € 805,- (zegge: achthonderdvijf euro); - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. dr. M.M. Beije en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van W.A. Jager als griffier op 30 juli 2002. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 GT te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 1 augustus 2002