Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2112

Datum uitspraak2002-12-18
Datum gepubliceerd2002-12-18
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104832/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200104832/1 Datum uitspraak: 18 december 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: burgemeester en wethouders van Rucphen, appellanten, tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Breda van 14 augustus 2001 in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats] en appellanten 1. Procesverloop Bij besluit van 6 september 2000 hebben appellanten [vergunninghouder] onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om binnen acht weken het zomerhuisje op het perceel aan de [locatie] terug te brengen in de oorspronkelijke staat, door de dubbelsteense muur te vervangen door een glazen pui. Bij besluit van 16 januari 2001 hebben appellanten het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de aanzegging tot toepassing van bestuursdwang ingetrokken. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 22 november 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 14 augustus 2001, verzonden op 20 augustus 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de president) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders, met inachtneming van de uitspraak, binnen 10 weken na verzending daarvan een nieuw besluit op het bezwaarschrift nemen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brieven van 21 november 2001, 6 januari 2002, 6 maart 2002 en 29 mei 2002 heeft [verzoeker] van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door H.C van Hulten en C.A.W.M. van der Smissen, beiden ambtenaar der gemeente, en [verzoeker] in persoon zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Vast staat dat de vervanging van de glazen pui door de dubbelsteense muur heeft plaatsgevonden zonder de daarvoor noodzakelijke bouwvergunning, hetgeen in strijd is met artikel 40 van de Woningwet. Appellanten waren derhalve bevoegd om handhavend op te treden. 2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Van een bijzonder geval kan sprake zijn, indien concreet zicht bestaat op legalisering. 2.3. Dat was hier het geval. De Afdeling heeft in haar uitspraak van heden in zaak no. 200202288/1 betreffende een inmiddels verleende bouwvergunning voor het renoveren van de recreatiewoning geoordeeld dat het bouwplan onder de overgangsbepaling van het bestemmingsplan valt. Dit bouwplan voorzag ook in het aanbrengen van de dubbelsteense muur. Appellanten hebben dan ook bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van bestuursdwang kunnen afzien. 2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep van burgemeester en wethouders van Rucphen gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de president van 14 augustus 2001, 01 / 298 GEMWT; III. verklaart het beroep bij de rechtbank ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Boer Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002 201-429.