Jurisprudentie
AF1501
Datum uitspraak2002-12-03
Datum gepubliceerd2002-12-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers4445/02
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-12-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers4445/02
Statusgepubliceerd
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 4445/02
STRAFVONNIS
Uitspraak: 3 december 2002
De Rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[Verdachte],
geboren te [Geboorteplaats] op [Geboortedatum],
wonende te [Woonplaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Almelo
terechtstaande terzake dat:
hij op of omstreeks 27 september, althans in of omstreeks de periode van 26 op
27 september 2001 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk [Slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
hij en/of en of meer van zijn mededaders die man heeft/hebben geslagen en/of
tegen het hoofd heeft/hebben geschopt en/of althans elders tegen het lichaam
heeft/hebben geschopt, terwijl die [Slachtoffer] op de grond lag, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 27 september 2001, althans in of omstreeks de periode van
26 op 27 september 2001 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen of
een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [Slachtoffer], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel (blijvende invaliditeit), heeft toegebracht, door deze
opzettelijk een of meer zogenaamde knietjes te geven en/of te stompen en/of te
slaan en/of deze (meermalen) tegen het hoofd en/of in de maag en/of elders
tegen het lichaam te schoppen (terwijl die [Slachtoffer] op de grond lag);
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 27 september 2001, althans in of omstreeks de periode van
26 op 27 september 2001 te Enschede met een ander of anderen, op of aan de
openbare weg, het Volkspark, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[Slachtoffer], welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig
aanvallen en/of slaan en/of geven van een of meer knietjes en/of schoppen
tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [Slachtoffer],
waarbij hij, verdachte, de man in de maag en/of tegen het hoofd heeft
geschopt, en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (blijvende
invaliditeit), althans enig lichamelijk letsel voor die [Slachtoffer] ten gevolge
heeft gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank stelt vast dat het telastegelegde feit een gebeurtenis betreft die naar zijn aard en gevolgen buitengewoon ernstig is. Zinloos en grof geweld door meerdere personen tegen een enkele daartoe geen enkele aanleiding gevende persoon schokt het rechtsgevoel van velen en baart de samenleving begrijpelijk ernstige zorg. Van de politie en het Openbaar Ministerie mag verwacht worden dat een gebeurtenis als deze aanleiding is voor het doen van uiterste inspanningen om de daders op te sporen en de feiten tot klaarheid te brengen. Wat de rechtbank dan ook opmerkelijk acht is dat de verdachte, die zich meer dan 9 maanden nadien heeft vervoegd bij de politie - terwijl de zaak een onopgeloste kwestie leek geworden - , naar zijn zeggen meerdere keren moest terugkomen omdat zijn zelfmelding op dat moment ongelegen kwam. Wanneer de politiewoordvoerster eind augustus 2002 aan de krant Tubantia laat weten dat verdachte zijn betrokkenheid verzonnen heeft en het onderzoek gestopt is (zoals de rechtbank uit de pers heeft vernomen), laat de officier van justitie naar haar zeggen ter zitting de verdachte onderzoeken door een gedragskundige om de betrouwbaarheid van zijn verklaringen te weten te komen. Los van de vraag waaruit dit feitelijk blijkt - in het dossier is hieromtrent niets terug te vinden - en eveneens los van de vraag of een dergelijk onderzoek zich verdraagt met het geldende recht, is onbegrijpelijk dat de officier van justitie niet meer heeft gedaan om de leiding gevende verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek, aan haar opgedragen in artikel 141 juncto 148 Sv, gestalte te geven. Vast staat immers dat het openbaar ministerie sinds 23 juli 2002 feitelijk betrokken is bij de vervolging van deze verdachte.
Had de officier van justitie wel adequaat uitdrukking gegeven aan de op haar rustende verantwoordelijkheid, dan zou zij eerder dan pas op 21 november 2002 hebben opgemerkt dat er een getuige [Getuige] is die in september 2001 onmiddellijk als verdachte was aangemerkt en dat naar aanleiding van die verdenking een politiedossier was opgemaakt. Zij had dat dossier dan ruim voor de zitting van 22 november 2002 hebben kunnen toevoegen aan het dossier van verdachte. Zij had de rechtbank en de verdediging niet tot die dag slechts een dossier in handen behoeven geven waarin geen verklaringen van deze [Getuige] voorkwamen, waarin de verklaringen van andere getuigen ontbraken en waarin foto's van de plaats delict, resultaten van sporenonderzoek en een medische verklaring omtrent [Slachtoffer] ontbraken. Als adequaat onderzoek was verricht of de leiding over het politieonderzoek ter hand was genomen, dan had het voor de hand gelegen dat zich in het dossier van verdachte de resultaten bevonden van een confrontatie van de getuige [Getuige] met verdachte en van een onderzoek naar de vijf door verdachte met naam aangeduide personen van wie er één volgens zijn zeggen ook betrokken was bij de gebeurtenissen van 27 september 2001. Dan had wellicht ook het ter zitting door de officier van justitie gedane verzoek, om twee getuigen aan wier belastende verklaring de officier van justitie twijfel hechtte, achterwege kunnen blijven, door deze getuigen nader door de politie te laten horen of voor de zitting van 22 november 2002 op te roepen. Wellicht zou na verklaringen van anderen de rol van verdachte anders zijn gebleken te zijn dan hijzelf heeft verklaard. De rechtbank moet voor wat betreft zijn rol nu uitsluitend afgaan op verdachtes eigen verklaringen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is telastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Met name is niet bewezen dat verdachte de opzet heeft gehad het slachtoffer van het leven te beroven of zwaar te mishandelen.
De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het meer subsidiair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 september 2001, te Enschede met anderen, aan de openbare weg, het Volkspark, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Slachtoffer], welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig aanvallen en slaan en geven van een of meer knietjes en schoppen tegen het hoofd en elders tegen het lichaam van die [Slachtoffer],
waarbij hij, verdachte, de man heeft geschopt, en welk door hem gepleegd geweld lichamelijk letsel voor die [Slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is telastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
"Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen",
strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht;
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake primair telastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden onvoorwaardelijk, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een TBS met dwangverpleging, met toewijzing van de civiele vordering van [Slachtoffer], voor een bedrag van 5000 Euro zijnde een voorschot voor immateriële schade met niet ontvankelijkheid van het resterende deel van die vordering.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
De groep waartoe verdachte behoorde heeft zonder enige aanleiding van betekenis de confrontatie gezocht met het slachtoffer [Slachtoffer] die in het Volkspark liep. Na een opmerking van [Slachtoffer] is een mededader van verdachte, vrijwel onmiddellijk gevolgd door verdachte en een tweede mededader op die [Slachtoffer] afgerend, aldus gezamenlijk handelend, met de bedoeling die "even te pakken". Verdachte heeft toen volgens zijn eigen verklaring drie klappen en een schop op heuphoogte gegeven aan de toen nog op eigen benen staande [Slachtoffer]. Daarna is [Slachtoffer] op de grond terechtgekomen. Verdachtes mededaders zijn doorgegaan met het uitoefenen van geweld op de liggende [Slachtoffer]. Verdachte is op een korte afstand gaan staan omdat het geweld van zijn mededaders naar zijn mening te grof werd en hij heeft gezegd "kom we gaan" of woorden van gelijke strekking. Een vierde persoon heeft zich van het begin af aan gedurende het hele gebeuren op grotere afstand afzijdig gehouden.
Verdachte mag van geluk spreken dat het door hem uitgeoefende geweld geen fataal letsel tot gevolg heeft gehad. Gelet op het karakter van het geweld dat nadien door de mededaders van verdachte op [Slachtoffer] is uitgeoefend en de plaats en aard van het letsel, moeten de ernstige gevolgen van het gebeuren vooral de twee mededaders worden aangerekend.
Het, naar het oordeel van de rechtbank niettemin zeer afkeurenswaardige gedrag van verdachte zelf, dient verdachte ernstig te worden aangerekend. Dit behoort tot uitdrukking te komen in een langdurige - in principe geheel onvoorwaardelijke - gevangenisstraf.
De rechtbank houdt bij haar straftoemeting echter ook rekening met het omtrent verdachte door de psychiater Dam, de psycholoog Haasbeek en de sociaal geneeskundige AGZ Hoekstra, uitgebrachte rapporten.
In de rapporten wordt verdachte omschreven als een gemiddeld intelligente jongen met problemen in de impulscontrole en agressieregulatie waarbij geconcludeerd wordt dat de persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene gebrekkig is en dat er sprake is van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis, voortkomend uit een voorgeschiedenis van pedagogisch en affectief verwaarloosd zijn. Het telastegelegde kan hem daardoor slechts in verminderde mate worden toegerekend.
De deskundigen achten het voorts van belang dat verdachte ter voorkoming van recidive een behandeling zal ondergaan. Geadviseerd wordt een TBS met voorwaarden op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen terzake de toerekeningsvatbaarheid en de overige aanbevelingen over, met uitzondering van die om een TBS met voorwaarden op te leggen. De rechtbank is echter wel van mening dat verdachte een behandeling moet ondergaan met name om zijn agressie te reguleren. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat voorts in voor verdachte positieve zin rekening gehouden met het feit dat verdachte zich uiteindelijk geheel vrijwillig heeft gemeld bij justitie. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte.
Op grond van de bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat een aan verdachte op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden is, met dien verstande dat daarvan 5 maanden voorwaardelijk kan zijn, met als bijzondere voorwaarde toezicht door de reclassering, waarbij behandeling in verband met zijn agressieproblemen niet uitgesloten moet worden geacht;
De rechtbank overweegt verder, dat [Slachtoffer], zich via het in artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces, en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave heeft gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van 109.743,= Euro.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze gemotiveerd door verdachte betwiste, vordering van de benadeelde partij ten dele geheel gegrond, aangezien op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht.
De schade bedraagt minder dan het gevorderde bedrag, namelijk 125,= Euro voor een overhemd en snowboard jack, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering. De rechtbank is van oordeel dat het resterend deel van de vordering niet zo van eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor een behandeling in het strafgeding
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
De na te melden straf en maatregel zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 27, 14a, 14b, 14c, 14d en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is telastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat het meer subsidiaire telastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van 20 maanden.
Beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte groot 5 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
of gedurende de proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
De veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Almelo, ook wanneer de aanwijzingen zullen inhouden dat de veroordeelde zich moet laten behandelen terzake zijn agressieproblematiek bij een kliniek, met opdracht aan die instelling ingevolge artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte, terzake van het bewezen feit tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van een bedrag groot: 125,= Euro (zegge: honderdvijentwintig Euro).
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot 125,= Euro ten behoeve van de benadeelde [Slachtoffer], voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 2 dagen zal worden toegepast.
Verstaat dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat voornoemde benadeelde partij voor het resterende deel niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr. Berg, voorzitter, en mr. Bloebaum en mr. Veurink, rechters, in tegenwoordigheid van Veldhuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 december 2002.