Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0903

Datum uitspraak2002-04-17
Datum gepubliceerd2002-11-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200147001
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummers 0975407200 en 0901701501 datum uitspraak 17 april 2002 tegenspraak GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 25 juni 2001 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte]. 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 27 maart 2002, voortgezet op 5 april 2002. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 0975407200 (hierna te noemen dagvaarding I), zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en zoals ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op vordering van respectieve-lijk de officier van justitie en de advocaat-generaal gewijzigd, alsmede hetgeen bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 0901701501 (hierna te noemen dagvaarding II), zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaardingen, de nadere omschrijving tenlaste-legging en de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. 3. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte terzake van het bij dagvaarding II onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het bij dagvaarding I onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslag-genomene als vermeld in het vonnis. De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4. Geldigheid van de inleidende dagvaarding Ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2002 heeft de raadsman van de verdachte een beroep gedaan op de nietigheid van de inleidende dagvaarding I ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, aangezien de woorden "daarbij betrokken / daarvan deel uitmakende personen" te vaag zijn en onvoldoende duidelijk is welke personen hiermee worden bedoeld. Het hof verwerpt dit verweer. Een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht kent een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, waarbij overigens niet noodzakelijk is dat steeds dezelfde personen bij alle handelingen die in het kader van de organisatie worden verricht betrokken zijn. In de tenlastelegging dient in het geval van een criminele organisatie het oogmerk (het plegen van misdrijven) slechts in zoverre te worden omschreven, zoals te dezen ook is geschied, dat duidelijk is met het plegen van welk soort misdrijven de organisatie zich inlaat, doch daarbij hoeft niet verwezen te worden naar concrete (eventueel reeds gepleegde, dan wel nog te plegen) misdrijven, noch behoeven de leden van de organisatie met naam of nadere omschrijving en functie genoemd te worden. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zullen vervolgens de structuur, de leden, hun rol en de activiteiten van de organisatie blijken. Derhalve is het hof van oordeel dat de tenlastelegging een voldoende duidelijke en feitelijke omschrijving bevat van hetgeen de verdachte wordt verweten en derhalve voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Bij de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep is ook niet gebleken dat bij de verdachte daaromtrent enige onduidelijkheid bestaat. 5. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep van de officier van justitie is blijkens mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 en 2 tenlastegelegde. Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen. 6. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 7. Vrijspraak Naar het oordeel van het hof is niet wettig en over-tuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 primair is tenlastegelegd. De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken. 8. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair tenlaste-gelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt. BIJLAGE 1. dat hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 april 1999 tot en met 25 september 2000 te Rotterdam en/of te Werkendam en/of te Raamsdonkveer en/of te Meerkerk en/of te Poederoijen, gemeente Zaltbommel en/of te Reeuwijk en/of te Ter Aar, in elk geval elders in Nederland als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verschillende personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven; - artikel 5 lid 1 onder b Wet op de accijns: het telkens opzettelijk voorhanden hebben van hoeveelheden accijnsgoederen, te weten sigaretten die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken en/of - artikel 44 Douanewet: het telkens opzettelijk via Duitsland het douanegebied van de gemeenschap binnenbrengen van sigaretten telkens in strijd met de artikelen 38 en 39 van het Communautair douanewetboek telkens met het oogmerk de rechten bij invoer die van die goederen waren verschuldigd te ontduiken, of de ontduiking daarvan te bevorderen; 2. dat hij a) op 14 juli 2000 te Raamsdonkveer (partij 2) en c) op 25 september 2000 te Raamsdonkveer (partij 13) en e) op 25 september 2000 te Reeuwijk (partij 6) en f) op 25 september 2000 te Poederoyen, gemeente Zaltbommel (partij 4) en g) op 25 september 2000 te Werkendam (partij 5) en h) op 25 september 2000 te Ter Aar (partij 8) tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk accijnsgoederen, te weten a) een groot aantal sigaretten en c) 29.580 sigaretten en e) 1.237.600 sigaretten en f) 6.968.000 sigaretten en g) 5.620.000 sigaretten en h) 936.000 sigaretten telkens voorhanden heeft gehad, die telkens niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken; 3. dat hij op tijdstippen gelegen in de periode van 15 april 1999 tot en met 25 september 2000 te Reeuwijk en/of te Ter Aar en/of te Bergambacht en/of te Berkenwoude en/of te Zwolle en/of te Roswinkel en/of te Delft, althans elders in Nederland, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verschillende personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van de volgende misdrijven; het meermalen overtreden van artikel 31 van de Auteurswet 1912 en artikel 31b Auteurswet 1912, te weten het meermalen opzettelijk inbreuk maken op eens anders auteursrecht, door het zonder toestemming van de rechthebbenden verspreiden van een groot aantal compact-discs (met als titels -onder meer- "Veronica Top 100" en "Braun MTV Eurochart" en "Chartbusters" en "Crazybytes" en "Hitexplosion"), het plegen van welke misdrijven die organisatie als bedrijf heeft uitgeoefend; 4 subsidiair. dat hij op tijdstippen gelegen in de periode van 15 april 1999 tot en met 25 september 2000 te Reeuwijk en/of te Ter Aar en/of te Bergambacht en/of te Berkenwoude en/of te Zwolle en/of te Roswinkel en/of te Delft en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders auteursrecht door het telkens opzettelijk zonder toestemming van de rechthebbenden verspreiden van een groot aantal compact-discs (met als titels -onder meer- "Veronica Top 100" en "Braun MTV Eurochart" en "Chartbusters" en "Crazybytes" en "Hitexplosion"), terwijl hij, verdachte, het plegen van bovenomschreven misdrijven alstoen aldaar als bedrijf heeft uitgeoefend. Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 9. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. 10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2002 heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 3 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, een en ander als nader in zijn pleitnota omschreven. Het hof verwerpt dit verweer. Gelet op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat het om een gestructureerd samen-werkingsverband gaat, valt niet in te zien waarom het bewezenverklaarde niet zou zijn te kwalificeren. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. Het onder 1 en 3 bewezenverklaarde levert op: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl verdachte aan die organisatie leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd. Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd. Het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van het als bedrijf uitoefenen van het opzettelijk inbreuk maken op eens anders auteurs-recht, meermalen gepleegd. 11. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 12. Strafmotivering De advocaat-generaal mr Plugge heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoor-waardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest, met verbeurdverklaring van de nummers 4 tot en met 6, 33, 38 tot en met 43, 68 tot en met 72, 99 tot en met 115, 138, 140 tot en met 142, 144 tot en met 149, 153 tot en met 184, 189, 192 tot en met 194, 196 tot en met 200, 207, 208, 221 en 234 tot en met 240 van de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, onttrekking aan het verkeer van de nummers 23, 44, 201 tot en met 206, 209 tot en met 211 en 219 en teruggave aan de verdachte van de nummers 11 tot en met 22, 24 tot en met 32, 34 tot en met 37, 45 tot en met 67, 73 tot en met 98, 116 tot en met 137, 139, 143, 150 tot en met 152, 185 tot en met 188, 190, 191, 195, 212 tot en met 218, 222 tot en met 233 en 241 tot en met 246. Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende langere tijd op grote schaal en op professionele wijze schuldig gemaakt aan het ontduiken van de accijns op sigaretten en het verspreiden van een groot aantal illegale cd's, alsmede aan het leidinggeven aan criminele organisaties die zich met sigarettensmokkel, accijnsontduiking en illegale CD-handel bezighielden. De verdachte was de hoogste baas van deze organisaties. Hij was als enige verantwoordelijk voor de contacten met de buitenlandse leveranciers en zorgde dat de illegale waren in Nederland kwamen. Verdachte gaf leiding aan een aantal personen, die op hun beurt weer anderen aanstuurden voor het uitvoeren van de transport-, opslag-, verpakking- en distributie-activiteiten van de organisatie. Inzake de financiële afhandeling was de verdachte de eindverantwoordelijke. De handelwijze van de organisatie was zeer geraffineerd: bij het transport van de sigaretten werd gebruik gemaakt van verschillende camouflagedekladingen. Georganiseerde criminaliteit in de hier bedoelde zin vormt een ernstige bedreiging voor de openbare orde. Een grootschalige smokkel als waarvan hier sprake is verstoort de reguliere markt voor sigaretten in de EU en werkt bovendien ontwrichtend op het systeem van een gemeenschappelijke economische ordening die in Europees verband wordt nagestreefd. De bewezenverklaarde feiten hebben als resultaat gehad dat voor zeer grote bedragen aan accijns is ontdoken, diverse artiesten voor aanzienlijke bedragen zijn benadeeld, alsmede dat bonafide bedrijven, die wel aan de accijns- en auteurs-rechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie is aangedaan. Verdachte heeft bij zijn activiteiten slechts oog gehad voor geldelijk gewin. Hoewel blijkens zijn strafblad verdachte eerder is veroordeeld door de strafrechter, heeft dit hem er kennelijk niet van weerhouden door te gaan op het criminele pad. Dit moet hem zwaar worden aangerekend. Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt, en dat daarnaast nog een verbeurdverklaring geboden is. Anders dan de raadsman kennelijk meent zijn de door hem genoemde door het hof eerder berechte strafzaken niet soortgelijk, en is er in het geval van niet nakomen van de in de artikelen 327a en 365a van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijnen niet voorzien in een wettelijke sanctie. Het hof is voorts van oordeel, mede gelet op de datum waarop het verkorte vonnis is aangevuld met de bewijsmiddelen, dat het tijdsverloop tussen de afzonderlijke procesfasen en de duur van de procedure in haar totaliteit niet zodanig zijn geweest dat daarmee rekening moet worden gehouden in de strafmaat. 13. Beslag 13.1 De voorwerpen vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, waarvan een kopie aan dit arrest is gevoegd, onder de nummers 4 tot en met 6, 33, 38 tot en met 43, 68 tot en met 72, 99 tot en met 115, 138, 140 tot en met 142, 144 tot en met 149, 153 tot en met 184, 189, 192 tot en met 194, 196 tot en met 200, 207, 208, 221 en 234 tot en met 240, zullen worden verbeurdverklaard, aangezien met behulp van deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan. Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. 13.2 De voorwerpen vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 23, 44, 201 tot en met 206, 209 tot en met 211 en 219 dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien met betrekking tot de voorwerpen onder de nummers 23 en 44 de onder 3 en 4 subsidiair bewezenverklaarde feiten zijn begaan, respectievelijk de voorwerpen onder de nummers 201 tot en met 206, 209 tot en met 211 en 219 kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang. 13.3 Ten aanzien van de voorwerpen vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 11 tot en met 22, 24 tot en met 32, 34 tot en met 37, 45 tot en met 67, 73 tot en met 98, 116 tot en met 137, 139, 143, 150 tot en met 152, 185 tot en met 188, 190, 191, 195, 212 tot en met 218, 222 tot en met 233 en 241 tot en met 246 zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte. 14. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns en de artikelen 31 en 31b van de Auteurswet 1912. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair bewezen-verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJF (5) JAAR. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd de voorwerpen vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 4 tot en met 6, 33, 38 tot en met 43, 68 tot en met 72, 99 tot en met 115, 138, 140 tot en met 142, 144 tot en met 149, 153 tot en met 184, 189, 192 tot en met 194, 196 tot en met 200, 207, 208, 221 en 234 tot en met 240. Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 23, 44, 201 tot en met 206, 209 tot en met 211 en 219. Gelast de teruggave van de voorwerpen vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 11 tot en met 22, 24 tot en met 32, 34 tot en met 37, 45 tot en met 67, 73 tot en met 98, 116 tot en met 137, 139, 143, 150 tot en met 152, 185 tot en met 188, 190, 191, 195, 212 tot en met 218, 222 tot en met 233 en 241 tot en met 246 aan verdachte. Dit arrest is gewezen door mrs Borgesius, Reinking en Heemskerk, in bijzijn van de griffier mr Couvret. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2002. -1-