Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0629

Datum uitspraak2002-11-15
Datum gepubliceerd2002-11-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers36896
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 36896 15 november 2002 WHK gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 januari 2001, nr. 98/02149, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. 1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig met kenteken AA-00-AA een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 29 mei 1996 tot en met 28 mei 1997, ten bedrage van ƒ 1332 aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van honderd percent, waarvan de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag geen kwijtschelding heeft verleend. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Bij ambtshalve gegeven beschikking heeft de Inspecteur nadien de aanslag verminderd tot een bedrag van ƒ 1211 aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van honderd percent. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag en de beschikking waarbij de boete is opgelegd (kennelijk is bedoeld: waarbij van de verhoging geen kwijtschelding is verleend) vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Uitgaande van de vaststelling dat de datum waarop het kentekenbewijs deel I is afgegeven 2 januari 1983 is, en dat het kenteken sedert 29 mei 1997 niet meer op naam van belanghebbende staat, heeft het Hof geoordeeld dat het tijdvak waarover de naheffingsaanslag kon worden opgelegd loopt van 2 juli 1996 tot en met 28 mei 1997. De Inspecteur had de naheffingsaanslag echter berekend over een tijdvak dat loopt van 29 mei 1996 tot en met 28 mei 1997. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de omstandigheid dat de Inspecteur om die onjuistheid te herstellen de naheffingsaanslag en de boete nadien ambtshalve heeft verminderd, onverlet laat dat daarmee de vermelding van een onjuist tijdvak op het aanslagbiljet in stand blijft, terwijl het vermelden van het juiste tijdvak waarover de naheffingsaanslag is opgelegd in gevallen als het onderhavige naar 's Hofs oordeel essentieel is. Op deze grond heeft het Hof de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging vernietigd. Tegen het aan deze beslissing ten grondslag liggende oordeel keert zich het middel. 3.2. De naheffingsaanslag is, gelet op de in artikel 33 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 neergelegde berekeningsmaatstaf, tot een te hoog bedrag vastgesteld doordat is uitgegaan van een te lange tijdsduur. Nu de Inspecteur de naheffingsaanslag reeds ambtshalve had verminderd tot een over de juiste tijdsduur berekend bedrag, had het Hof de naheffingsaanslag niet behoren te vernietigen doch deze wat betreft de enkelvoudige belasting moeten handhaven zoals zij luidde na de ambtshalve verleende vermindering (vgl. HR 6 december 1989, nr. 25909, BNB 1990/177). Het middel is derhalve gegrond. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor beoordeling van de verhoging. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest. Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2002.