Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0269

Datum uitspraak2002-11-13
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202419/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200202419/1. Datum uitspraak: 13 november 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 29 maart 2002 in het geding tussen: appellant en burgemeester en wethouders van Maastricht. 1. Procesverloop Bij besluit van 4 december 2000 hebben burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: burgemeester en wethouders) afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om uitbreiding van zijn terras aan de [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 7 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 29 maart 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 16 juli 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door H.G.M.F. Rothkrantz, advocaat te Maastricht, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. P.H.E.N. van de Dijck, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Maastricht (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan. Ingevolge artikel 2.1.5.1, vijfde lid, onder c, van de APV kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed. 2.2. Het geschil betreft de door burgemeester en wethouders gehandhaafde weigering van een vergunning voor uitbreiding van het terras dat is gelegen bij de door appellant geëxploiteerde lunchroom “Pico Bello”. Burgemeester en wethouders hebben dit besluit genomen op basis van artikel 2.1.5.1 van de APV en overeenkomstig het beleid dat is neergelegd in de Horecanota Maastricht 1997-2005 en de Nota Actualisering Terrassenbeleid. 2.3. Ambtshalve oordeelt de Afdeling ten aanzien van de bevoegdheid van burgemeester en wethouders inzake een vergunningverlening als hier aan de orde als volgt. Een terras is een bij een voor het publiek openstaand gebouw behorend erf in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet. Ingevolge het eerste lid van artikel 174 is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Ingevolge het derde lid van dit artikel is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op dat toezicht. Dit betekent dat artikel 2.1.5.1 van de APV, voor zover het gaat om de uitvoerende bevoegdheid ten aanzien van het toezicht als hiervoor bedoeld, geen grondslag kan bieden voor vergunningverlening door burgemeester en wethouders. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De Afdeling komt derhalve aan een beoordeling van de inhoudelijke geschilpunten die partijen verdeeld houden niet toe. 2.4. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het inleidende beroep van appellante alsnog gegrond verklaren alsmede het besluit van 7 mei 2001 vernietigen wegens strijd met artikel 174 Gemeentewet. Tevens is er aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het besluit van 4 december 2000 te herroepen. 2.5. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 29 maart 2002, AWB 01/771 HOREC I; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Maastricht van 7 mei 2001, waarbij het besluit van 4 december 2000 is gehandhaafd; V. herroept laatstgenoemd besluit van 4 december 2000; VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 4 december 2000; VII. veroordeelt burgemeester en wethouders van Maastricht in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1326,35, waarvan een gedeelte groot € 1288,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Maastricht te worden betaald aan appellant; VIII. gelast dat de gemeente Maastricht aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 274,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Does w.g. Zwemstra Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002 91-367.