Jurisprudentie
AF0261
Datum uitspraak2002-11-13
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200203190/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200203190/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200203190/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht van 23 april 2002 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Maastricht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2001 hebben burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: burgemeester en wethouders) afwijzend beslist op de aanvraag van appellante om vergunning voor de exploitatie van een terras aan het [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 15 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 april 2002, verzonden op 16 mei 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2002, waar namens appellante haar echtgenoot, [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. H.W.J.M. Görtz, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Maastricht (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.
Ingevolge artikel 2.1.5.1, vijfde lid, onder c, van de APV kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.
2.2. Appellante heeft in de in appèl aangevoerde beroepsgrond dat burgemeester en wethouders tot het nemen van besluiten inzake terrasvergunningen niet bevoegd zijn, ter zitting ingetrokken. Ambtshalve oordeelt de Afdeling met betrekking tot deze bevoegdheid als volgt.
2.3. Burgemeester en wethouders hebben hun besluit inzake de terrasvergunning genomen op basis van artikel 2.1.5.1 van de APV en overeenkomstig het beleid dat is neergelegd in de Horecanota Maastricht 1997-2005 en de Nota Actualisering Terrassenbeleid. Een terras is een bij een voor het publiek openstaand gebouw behorend erf in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet. Ingevolge het eerste lid van artikel 174 is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Ingevolge het derde lid van dit artikel is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op dat toezicht. Dit betekent dat artikel 2.1.5.1 van de APV, voor zover het gaat om de uitvoerende bevoegdheid ten aanzien van het toezicht als hiervoor bedoeld, geen grondslag kan bieden voor vergunningverlening door burgemeester en wethouders. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Aangezien het hoger beroep reeds hierom gegrond is, komt de Afdeling aan een beoordeling van de inhoudelijke geschilpunten die partijen verdeeld houden niet toe.
2.4. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het inleidende beroep van appellante alsnog gegrond verklaren alsmede het besluit van
15 januari 2001 vernietigen wegens strijd met artikel 174 van de Gemeentewet. Tevens is er aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het besluit van 22 augustus 2001 te herroepen.
2.5. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht van 23 april 2002, AWB 02/509 HOREC VV + AWB 02/282 HOREC;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Maastricht van 15 januari 2002 waarbij het besluit van 22 augustus 2001 is gehandhaafd;
V. herroept laatstgenoemd besluit van 22 augustus 2001;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 augustus 2001;
VII. veroordeelt burgemeester en wethouders van Maastricht in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Maastricht te worden betaald aan appellante;
VIII. gelast dat de gemeente Maastricht aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
(€ 274,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en
mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
91-367.