Jurisprudentie
AE9154
Datum uitspraak2002-01-04
Datum gepubliceerd2003-04-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers01/1029 WOB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-04-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers01/1029 WOB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen informatieverstrekking buiten Wob om; wel verschillende afweging van belangen mogelijk gelet op persoon van de verzoeker.
Uitspraak
01/1029 WOB RECHTBANK BREDA
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding tussen:
A, wonende te B, eiser,
mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom, gemachtigde,
en
de Minister van Buitenlandse Zaken, te 's-Gravenhage, verweerder.
1. Procesverloop
Namens eiser is bij brief van 15 juni 2001 beroep ingesteld tegen verweerders besluit van
23 april 2001 (hierna: het bestreden besluit).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en verweer gevoerd.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 november 2001. Eiser was daarbij aanwezig, bij-gestaan door zijn gemachtigde. Verweerder werd daarbij vertegenwoordigd door mr. M.A. Damminga.
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan.
Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij heeft een asielverzoek ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris).
Op verzoek van de staatssecretaris heeft verweerder bij brief van 24 mei 2000 ten aanzien van eiser een individueel ambtsbericht uitgebracht. Volgens dit ambtsbericht is in Iran onderzoek verricht naar de authenticiteit van de documenten die eiser heeft overgelegd. Het betreft een copie van een arrestatiebevel afkomstig van het Islamitisch Revolutionair Openbaar Ministerie van de provincie […] d.d. [..] [..] 1998 (dat eiser zelf betreft) en een copie van een uitspraak (nummer [..]-[..]) van de Commissie van heroverweging ten aanzien van administratieve overtredingen, datum afgifte [..]/[..] […] 1996 (dat een broer van eiser betreft). Volgens dit ambtsbericht zijn deze documenten geen afschriften van authentieke do-cumenten, omdat zij niet zijn opgesteld op een wijze die overeenkomt met de praktijk die in Iran gangbaar is voor dergelijke documenten.
Eisers gemachtigde heeft gevraagd om het overleggen van de dossierbescheiden op basis waarvan verweerder is gekomen tot de uitkomst dat de documenten niet authentiek zouden zijn.
Bij besluit van 29 september 2000 heeft verweerder eiser de stukken toegezonden die aan het voormelde ambtsbericht ten grondslag liggen, waarbij de passages die in verweerders visie vertrouwelijk dienen te blijven zijn verwijderd onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de WOB. Het betreft in concreto de informatie over bronnen en vertrouwenspersonen en over de specifieke valsheidskenmerken van de betreffende documenten.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt Hij heeft, samengevat, aangevoerd dat volgens hem ten onrechte wordt getwijfeld aan de authenticiteit van de documenten en hij daarom in-zage wenst in de onderliggende stukken.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Daarbij is, samengevat, overwogen dat de WOB niet rechtstreeks van toepassing is. Verweerder acht echter het analoog inroepen van de weigeringsgronden genoemd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d en g, van de WOB gerechtvaardigd en weigert verdere openbaarmaking.
Eiser heeft voor zijn beroepsgronden allereerst verwezen naar hetgeen hij reeds in bezwaar heeft aangevoerd. Daarnaast benadrukt hij zijn belang bij de gevraagde informatie en stelt hij dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.
2.2 Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verweerder op goede gronden bij het bestreden besluit het bezwaarschrift tegen het besluit van 29 september 2000 ongegrond heeft verklaard, waarbij verweerder verdere openbaarmaking van de documenten die ten grondslag liggen aan het ten aanzien van eiser uitgebrachte individuele ambtsbericht heeft geweigerd.
2.3 In deze zaak zijn in het bijzonder van belang de artikelen 2 en 10, tweede lid, aanhef en onder d en g, van de WOB.
Artikel 2 van de WOB bepaalt dat een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onver-minderd het elders bij de wet bepaalde, informatie verstrekt overeenkomstig deze wet.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef, van de WOB blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen (d) de in-spectie, controle en toezicht door bestuursorganen en (g) het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.4 Verweerder stelt zich allereerst op het standpunt dat de WOB niet rechtstreeks van toepassing is, omdat dat zou betekenen dat als aan eisers verzoek zou worden voldaan de onderliggende stukken op verzoek openbaar zouden zijn voor iedereen, bijvoorbeeld ook journalisten, waardoor zowel de privacy van eiser als andere belangen van eiser in gevaar zouden komen. Gelet echter op de uit artikel 10 van de Grondwet voortvloeiende, ook in de WOB en Wet persoonsregistraties neergelegde, rechtsopvatting over het recht van een ieder op inzage in gegevens over hem die bij een ander berusten, acht verweerder de WOB analoog toepasselijk.
De rechtbank acht verweerders standpunt dat de WOB niet rechtstreeks van toepassing is niet juist, aangezien er in het onderhavige geval geen bijzondere, uitputtend bedoelde openbaar-heidsregeling is die de WOB opzij zet. Bovendien betreft eisers verzoek een bestuurlijke aan-gelegenheid in de zin van de WOB. Gelet op het bepaalde in artikel 2 van de WOB is deze wet derhalve van toepassing. De rechtbank wijst in dit verband ook op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) die zijn gepubli-ceerd in Jurisprudentie Vreemdelingenrecht 1999, 77, en in Administratiefrechtelijke Beslis-singen 1999, 189, waaruit blijkt dat de Afdeling in gevallen als het onderhavige de WOB zonder voorbehoud en onverkort van toepassing acht. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank derhalve een onjuiste wettelijke grondslag aan het bestreden besluit ten grond-slag gelegd. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook op een verzoek van een derde om openbaar-making van de gegevens betreffende eiser de WOB van toepassing zal zijn. Bij de beoordeling van zo'n verzoek dienen eveneens de maatstaven van deze wet te worden aangelegd, zodat op die wijze bijvoorbeeld de privacy en eventuele andere belangen van eiser beschermd kunnen worden. Een derde zou onder omstandigheden dan ook minder informatie kunnen krijgen dan eiser zelf.
2.5 Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit echter in stand blijven, omdat verweerder terecht verdere openbaarmaking dan al was geschied heeft geweigerd.
Bij die weigering heeft verweerder verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d en g, van de WOB en daarbij gewezen op de noodzaak van bescherming van de identiteit van de informant(en) en van het geheim houden van de valsheidskenmerken van de betreffende do-cumenten. Verweerder heeft het specifieke belang van eiser bij openbaarmaking buiten de belangenafweging gelaten.
De rechtbank overweegt allereerst dat het algemene openbaarheidsbelang niet mag worden vereenzelvigd met het bijzondere belang dat een verzoeker om informatie heeft bij open-baarmaking van stukken. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de WOB, alsmede uit de jurisprudentie van de Afdeling komt naar voren dat, anders dan eiser lijkt te veronder-stellen, het specifieke belang van de desbetreffende verzoeker bij verstrekking van de ver-zochte informatie geen belang is dat wordt betrokken bij de in het kader van de WOB toe te passen belangenafweging. De WOB veronderstelt het publieke belang van openbaarheid van overheidsinformatie. Dat belang is er derhalve ingevolge de wet en behoeft in concrete gevallen niet te worden aangegeven of onderbouwd. Bij de te verrichten belangenafweging worden betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking en de door de wei-geringsgronden van de WOB beschermde belangen.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht kennis genomen van de documenten waarvan eiser integrale openbaarmaking heeft gevraagd.
De rechtbank is gebleken dat deze stukken, voor zover door verweerder aan eiser niet geopenbaard, gegevens bevatten waaruit de identiteit van de informant(en) kan worden herleid. Ook kunnen gebruikte methoden en technieken voor het onderzoek naar de authen-ticiteit van de documenten worden achterhaald (valsheidskenmerken).
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op het vorenstaande, niet worden staande gehouden dat verweerder zich bij afweging van de betrokken belangen ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het belang van verstrekking van de gevraagde informatie niet op-weegt tegen dat van bronbescherming en bescherming van gebruikte methoden en technieken.
De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d en g, van de WOB, niet meer informatie behoefde te verstrekken dan reeds is verstrekt.
2.6 Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd, terwijl de rechtsgevolgen ervan in stand dienen te blijven. Daarbij acht de rechtbank de hierna op te nemen proceskostenver-oordeling redelijk. Die kosten zijn begroot op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht waarbij het gewicht van de zaak is bepaald op de wegingsfactor 1. Voorts dient eiser het grif-fierecht te worden vergoed.
3. De beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechts-gevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan rechtsbijstand waarvoor een toevoeging is verleend en dient te worden voldaan aan de griffier op Rabobankrekeningnummer 19.23.25.779 ten name van DS 535, arrondissement Breda;
gelast dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 102,10 vergoedt.
Deze uitspraak is gegeven door mr. Van Hooff, vice-president, en in aanwezigheid van
mr. Tolner als griffier in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak.
Afschrift verzonden d.d:
wb