Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8141

Datum uitspraak2002-07-08
Datum gepubliceerd2002-09-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers050243-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/050243-02 uitspraak d.d. : 08 juli 2002 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [verdachte] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [adres], thans gedetineerd in Het Keerpunt Opvang- en Beh.centrum, Pater Kustersweg 8 Cadier en Keer. 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2002. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 24 oktober 2001 in de gemeente Venray tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, tong in de mond van genoemde [slachtoffer] gestoken, althans geduwd, welk geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan in het omver duwen van genoemde [slachtoffer] en/of het boven op de benen en/of het lichaam van genoemde [slachtoffer] gaan zitten en/of door het boven het hoofd vasthouden van de polsen en/of armen van genoemde [slachtoffer]; (art. 242 Wetboek van Strafrecht) Althans indien ter zake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 24 oktober 2001 in de gemeente Venray, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) de broek en onderbroek die genoemde [slachtoffer] droeg, naar beneden getrokken en/of is verdachte met zij ontbloot geslachtsdeel op het geslachtsdeel van genoemde [slachtoffer] gaan liggen en/of heeft verdachte zijn, verdachtes, tong in de mond van genoemde [slachtoffer] gestoken, althans geduwd, en/of; (art. 245 Wetboek van Strafrecht) 2. hij op of omstreeks 24 oktober 2001 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], met dat oogmerk de broek en de onderbroek van genoemde [slachtoffer] heeft uitgetrokken en/of heeft getracht met zijn, verdachtes, geslachtsdeel in het geslachtsdeel van genoemde [slachtoffer] te komen, bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheden uit het boven het hoofd vasthouden van de armen en/of polsen van genoemde [slachtoffer] en/of het naar de grond drukken van de benen van genoemde [slachtoffer] en/of het uit elkaar duwen van de benen van genoemde [slachtoffer] en/of het duwen tegen de benen en het onderlichaam van genoemde [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (art. 242 Wetboek van Strafrecht) (art. 45 Wetboek van Strafrecht) Althans indien ter zake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 24 oktober 2001 in de gemeente Venray door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het steken, althans duwen van de tong van hem, verdachte, in de mond van genoemde [slachtoffer], en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het omver duwen van genoemde [slachtoffer] en/of het boven op de benen en/of het lichaam van genoemde [slachtoffer] gaan zitten en/of door het boven het hoofd vasthouden van de polsen en/of armen van genoemde [slachtoffer]; (art. 246 Wetboek van Strafrecht) Althans indien ter zake al het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 24 oktober 2001 in de gemeente Venray met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig steken, althans duwen van de tong van hem, verdachte, in de mond van genoemde [slachtoffer]; (art. 247 Wetboek van Strafrecht) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 . De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vordering worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring als volgt. 7.1. Op grond van de verklaringen van: a. verdachte aan de politie, proces-verbaal PL 2350/01-144788 bladzijden 49, 50, 51, 52, 54, 55, 56, 57, 58, 64, 65 en 66; b. verdachte aan de rechter - commissaris op 21 maart 2002; c. verdachte ter zitting van 25 juni 2002; d. [voornaam] [slachtoffer] aan de politie in haar aangifte, voormeld proces-verbaal bladzijden 23, 24, 25, 26, 27 en 32; e [getuige] aan de politie, voormeld proces-verbaal bladzijden 34, 35 en 36; f. [medeverdachte] aan de politie, voormeld proces-verbaal bladzijden 70, 71 en 72, in onderling verband bezien, stelt de rechtbank de volgende feitelijke toedracht vast. Op woensdagmiddag 24 oktober 2001 is [voornaam slactoffer] met haar vriendin [getuige] na school naar de woning van hun vriendin[betrokkene] gegaan. Daar troffen zij o.a. verdachte en zijn neef [medeverdachte]. De ouders waren niet thuis. [Slachtoffer], [getuige], [medeverdachte] en verdachte zijn een eindje gaan wandelen. Verdachte was "gek" op [slachtoffer]. Tijdens de wandeling vroeg verdachte aan [slachtoffer] of zij met hem naar boven wilde. Hij wilde kijken hoe [slachtoffer] daarop reageerde. Hij wilde boven aan haar vragen of zij verkering met hem wilde hebben. Weer thuis vertelde [slachtoffer] in de tuin aan verdachte dat ze een string droeg. Ze liet hem die zien. In de woonkamer hebben verdachte en [medeverdachte] met [slachtoffer] en [getuige] gestoeid en gekieteld. [Getuige] ging naar huis. Verdachte heeft spaghetti gekookt en [slachtoffer] en [medeverdachte] zijn blijven eten. Na het eten ging [betrokkene] met de poes naar de dierenarts en zijn [slachtoffer], [medeverdachte], verdachte en zijn zusje [medeverdachte 2] naar boven gegaan. Verdachte, [slachtoffer] en [medeverdachte] hebben daar weer met elkaar gestoeid en gekieteld. Verdachte pakte [slachtoffer] bij haar polsen vast en duwde haar achterover op de grond. Verdachte bleef [slachtoffer] bij de polsen boven haar hoofd vasthouden en ging op haar bovenbenen zitten. [slachtoffer] probeerde zich aan de greep van verdachte te ontworstelen, maar dat lukte haar niet. Verdachte lag over [slachtoffer] heen en gaf haar een tongzoen. Hij duwde zijn tong zo hard naar binnen dat [slachtoffer] haar mond niet gesloten kon houden. Vervolgens is [medeverdachte] op [slachtoffer] gaan zitten en heeft [medeverdachte] [slachtoffer] een tongzoen gegeven, terwijl verdachte en [medeverdachte 2] [slachtoffer] vasthielden. Daarna hielden [medeverdachte] en [medeverdachte 2] [slachtoffer] weer vast en heeft verdachte de broek van [slachtoffer] naar beneden gedaan. Verdachte is op [slachtoffer] gaan zitten en probeerde [slachtoffer] te tongen, maar ditmaal lukte het niet. Verdachte drukte de benen van [slachtoffer] omlaag en trok haar laarzen, broek en onderbroek uit. Verdachte deed zijn broek en onderbroek naar beneden, duwde stevig de benen van [slachtoffer] uit elkaar en ging met zijn benen tussen die van [slachtoffer] liggen. Verdachte wilde [slachtoffer] "krikken": zijn penis in de vagina van [slachtoffer] doen. Verdachte is met zijn naakte penis op de ontblote vagina van [slachtoffer] gaan liggen. Verdachte heeft naar eigen zeggen echt veel kracht gebruikt toen hij met zijn stijve penis naar de vagina van [slachtoffer] ging en hield daarbij haar polsen stevig vast, omdat [slachtoffer] tegenstribbelde en probeerde los te komen. [Slachtoffer] zei ook dat hij normaal moest doen en moest weggaan. Verdachte is echter niet gestopt omdat hij "het" nog nooit had gedaan en "het" gewoon een keer wilde doen. Verdachte heeft driemaal met zijn harde penis tegen de vagina van [slachtoffer] geduwd om binnen te dringen. [Medeverdachte] en [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer] losgelaten en verdachte is van [slachtoffer] afgegaan, toen zij [betrokkene] naar boven hoorden komen. 7.2. Uit de onder 7.1 vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is geweest van handelingen van verdachte tegen [slachtoffer] die gekenmerkt worden door eenheid zowel naar hun aard als wat betreft tijd en plaats en zijn voortgevloeid uit een en hetzelfde wilsbesluit van verdachte, te weten zijn op een gegeven moment onstuitbare behoefte om geslachtsgemeenschap met [slachtoffer] te hebben, onmiddellijk te bevredigen. De komst van [betrokkene] heeft voorkomen dat verdachte de verkrachting van [slachtoffer] voltooide. Wat hier overeenkomstig de bedoeling van verdachte feitelijk tussen verdachte en [slachtoffer] is gebeurd wordt naar het oordeel van de rechtbank in de dagvaarding het beste getypeerd door het onder 2 primair omschreven feit: poging tot verkrachting. Dat acht de rechtbank bewezen. 7.3. Onder 1 primair is afzonderlijk ten laste gelegd verkrachting door middel van de tongzoen. De rechtbank is van oordeel dat het bestempelen van een tongzoen als verkrachting - seksueel binnendringen in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht - op grond van rechtspraak van de Hoge Raad juridisch wellicht verdedigbaar is, maar in het algemeen spraakgebruik niet zo wordt verstaan (zie Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, 1999, bladzijde 3695; vergelijk ook "krikken" bladzijde 1749 en "neuken" bladzijde 2172) en in dit geval, waarin verdachte zijn zinnen erop had gezet [slachtoffer] te krikken, een vertekende, immers uit zijn verband gerukte voorstelling van zaken geeft. Waar verdachtes opzet niet was gericht op verkrachting door middel van een tongzoen, zal de rechtbank verdachte van het hem onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken. Dat verdachte [slachtoffer], tegen haar zin, een tongzoen heeft gegeven oordeelt de rechtbank bewezen. Gegeven het onder 1 als strafbaar feit geïsoleerd ten laste leggen van de tongzoen zal de rechtbank het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaren voor zover toegespitst op de tongzoen, daar de overige onder 1 subsidiair ten laste gelegde handelingen hun plaats vinden in de bewezenverklaring van de ten laste legging onder 2 primair. 7.4. Naar het oordeel van de rechtbank is er gegeven de onder 1 vastgestelde feitelijke toedracht en de allesoverheersende bedoeling van verdachte om [slachtoffer] te krikken in dit geval sprake van één voortgezette handeling als bedoeld in de artikelen 55 en 56 van het Wetboek van Strafrecht. 7.5. Samenvattend acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 subsidiair en sub 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. subsidiair hij op 24 oktober 2001 in de gemeente Venray, tezamen en in vereniging met een ander, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte en zijn mededader hun tong in de mond van genoemde [slachtoffer] geduwd; 2. primair hij op 24 oktober 2001 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], met dat oogmerk de broek en de onderbroek van genoemde [slachtoffer] heeft uitgetrokken en heeft getracht met zijn, verdachtes, geslachtsdeel in het geslachtsdeel van genoemde [slachtoffer] te komen, bestaande dat geweld uit het boven het hoofd vasthouden van de armen en polsen van genoemde [slachtoffer] en het naar de grond drukken van de benen van genoemde [slachtoffer] en het uit elkaar duwen van de benen van genoemde [slachtoffer] en het duwen tegen de benen en het onderlichaam van genoemde [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. 8. Het bewijs De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de ten laste van verdachte bewezenverklaarde feiten sprake is van een voortgezette handeling als bedoeld in artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank kwalificeert de bewezenverklaarde feiten als: Ten aanzien van feit 1 subsidiair met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam; Ten aanzien van feit 2 primair: poging tot verkrachting. Het misdrijf sub 1 subsidiair is strafbaar gesteld bij de artikelen 245 juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht. Het misdrijf sub 2 primair is strafbaar gesteld bij de artikelen 242 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal met het oog op artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht als strafbepaling artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht toepassen. 10. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen 11.1 De algemene overwegingen Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf en maatregel behoren te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 25 juni 2002 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 primair zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van 8 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering alsmede het volgen van de cursus seksualiteit. De raadsman heeft aangevoerd dat primair sprake is van een eendaadse samenloop en subsidiair dat de telastegelegde feiten beschouwd dienen te worden als een voortgezette handeling. De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd om het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie gelijk te laten zijn met de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten en tevens de schorsing van de voorlopige hechtenis toe te wijzen ingaande op 25 juni 2002. De rechtbank heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder rekening gehouden met: - de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving; - de inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer [slachtoffer] die door de bewezenverklaarde feiten wordt veroorzaakt; - de mate waarin de bewezenverklaarde feiten persoonlijk leed en psychische schade bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht; - het gewelddadig karakter van de bewezenverklaarde feiten en de maatschappelijke verontrusting die mede daarvan het gevolg is; - de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister nog niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld; - de omstandigheid dat verdachte inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze; - rapport met bijlagen d.d. 27 november 1998 van de gezinsvoogdes, Bureau Jeugdbescherming; - twee informatieformulieren strafzaken respectievelijk d.d. 21 maart 2002 en 23 april 2002 van de Raad voor de Kinderbescherming; - briefrapport d.d. 25 maart 2002, opgemaakt door H.L.C. Morre, justitieel forensisch psychiater; - een pro justitia rapport d.d. 28 mei 2002 opgemaakt door drs. K.T.E. Zaszlos, psycholoog; - een pro justitia rapport d.d. 9 juni 2002 opgemaakt door drs. R. Mooren, psychiater; - een briefrapport d.d. 24 juni 2002, opgemaakt door mevrouw S. Sprenkeler, jeugdreclasseringmedewerker van de William Schrikker Stichting; - de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die overigens zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting. De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf. Met het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. 11.6 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [voornaam] [slachtoffer], wonende te [adres], als gevolg van de hiervoor onder 1 subsidiair en feit 2 primair bewezenverklaarde strafbare feiten immateriële schade heeft geleden. De gemachtigde van [voornaam] [slachtoffer] voornoemd, heeft de immateriële schade op een bedrag van tenminste € 2.000,-- gesteld, wil die schade als voorschot vergoed krijgen en heeft daartoe een vordering benadeelde partij ingediend. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de door hem aangerichte schade. Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat, gelet op het tot nu toe ondergane leed van de benadeelde partij en rekening houdend met de draagkracht van verdachte en de omstandigheden van onderhavige zaak, het schadebedrag op de helft van het gevorderde bedrag zal worden vastgesteld, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 1.000,--. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering verklaard dient te worden, aangezien de vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal bepalen dat benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt. De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.000,-- te betalen ten behoeve van [voornaam] [slachtoffer], wonende te [adres], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 20 dagen,. 12. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 27, 36f, 45, 47, 55, 56, 77a, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 242, 245. BESLISSING De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de tijd van 8 maanden; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij uitvoering van de aan verdachte opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht; beveelt, dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 4 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de William Schrikker Stichting te Diemen, afdeling Jeugdreclassering,- ook als dat inhoudt het volgen van een cursus seksualiteit bij de Rutgers Stichting - met opdracht aan die instelling overeenkomstig artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht. wijst toe de vordering benadeelde partij van € 1.000,-- ; veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [voornaam] [slachtoffer], [adres], te betalen een bedrag van € 1.000,-- ; verklaart benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 1.000,-- subsidiair 20 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [voornaam] [slachtoffer], wonende te [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft; bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,-- ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat : indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen; veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil; heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de straf. Vonnis gewezen door mrs. H.A.M.J. Paulussen, mr. P.C.G. Brants, beiden kinderrechters, en mr. W.T.M. Raab, plaatsvervangend kinderrechter, van wie mr. H.A.M.J. Paulussen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.A.C. Tolkamp-Gazenbeek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 08 juli 2002.