Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7957

Datum uitspraak2002-09-24
Datum gepubliceerd2002-09-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.021640-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13.021640-01 Datum uitspraak: 24 september 2002 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, vijfde meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te Bijelo Polje (Joegoslavie) op 11 oktober 1968, alias [B.P.] geboren te Montenegro op 1 februari 1973, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het Huis van Bewaring [adres] De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 september 2002. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen -------------- 3. Waardering van het bewijs 3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. 3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 telastegelegde heeft begaan met dien verstande dat; hij op 12 januari 1998 te Amsterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en overleg met een vuurwapen, gericht op die [slachtoffer] geschoten en daarmee een kogel in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 1. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 98009675-50, d.d. 15 januari 1998, opgemaakt door [WTAJ] en [SPdW], brigadiers van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde pagina 102). Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 1]. Ik ben zojuist in het ziekenhuis geconfronteerd met het stoffelijk overschot van mijn man. Mijn man heet [slachtoffer], hij is geboren in Danilovgrad in Montenegro. 2. Een verslag, nummer 98-013/H009 van het Laboratorium voor gerechtelijke Pathologie van het Ministerie van Justitie, d.d. 3 maart 1998, opgemaakt door de beëdigde deskundige C.J.J. H., arts en patholoog. Dit verslag houdt als verklaring van voornoemde deskundige onder meer in, zakelijk weergegeven: Op 13 januari 1998 heeft de ondergetekende schouwing verricht van het lijk van [slachtoffer] overleden te Amsterdam op 12 januari 1998. 6. Letsels: A. Rechts voor in de borst op 155 cm boven de voetzool en 9 cm van het midden was een huidperforatie van 0,9 cm. F. Rechts in de rug op 140 cm boven de voetzool en 1 cm van het midden was een huidperforatie van ruim 1 cm. Inwendige schouwing: 17. Het oppervlak van de linkerlong was glad, er waren perforaties van de rechter boven- en rechteronderkwab. De luchtpijptakken waren rechts in het wortelgebied verscheurd. De bloedvaten waren rechts in het wortelgebied verscheurd. Op doorsnede was rechts een verscheuring en bloeding van longweefsel. Links waren er eveneens gebieden van bloeding. Samenvatting: A1 er was een vermoedelijke inschotverwonding rechts voor in de borst (6A) verlopend naar een vermoedelijke uitschotverwonding rechts in de rug. A3 er waren perforaties van de rechterlong en grote vaten in het wortelgebied (17) A4 in de rechterborstholte 1250cc bloed, er was aspiratie van bloed. De letsels tengevolge van de schotverwonding onder A3. hebben de dood tot gevolg gehad door orgaanbeschadiging en groot in- en uitwendig bloedverlies. 3. Een geschrift, betreffende sectie 98-013/H009 van het Laboratorium voor gerechtelijke Pathologie van het Ministerie van Justitie, d.d. 11 april 2002, opgemaakt door de beëdigde deskundige C.J.J. H., arts en patholoog. Dit geschrift houdt als verklaring van voornoemde deskundige onder meer in, zakelijk weergegeven: Bij sectie is het soms moeilijk aan te geven wat inschot- of uitschotverwondingen zijn. In het onderhavige geval is het goed mogelijk dat het slachtoffer niet van voren maar van achteren is beschoten. 4. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 98009675-13, d.d. 12 januari 1998, opgemaakt door [J.P.v.A.], hoofdagent van politie van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde pagina 71-73). Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 2]. Ik was 12 januari 1998 samen met een vriend in de Reguliersbreestraat te Amsterdam toen deze vriend werd beschoten. Mijn vriend is inmiddels tengevolge van dit schieten overleden. Mijn vriend heet [slachtoffer]. Hij is geboren in Danilovgrad, Montenegro. Terwijl wij liepen stonden er plotseling 2 mannen voor ons. Man 2 droeg een bril. Ik hoorde knallen. Ik zag dat Zdravko op zijn buik op straat lag. Man 2 stond vlak bij het slachtoffer. Ik zag dat man 2 met gestrekte arm stond en in zijn hand een vuurwapen hield. Ik weet bijna 100% zeker dat ik man 2 nog eenmaal met dit wapen zag schieten op het slachtoffer. 5. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 98009675-2, d.d. 12 januari 1998, opgemaakt door [L.L.W.], hoofdagent van politie van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde pagina's 156-158). Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als de op 12 januari 1998 afgelegde verklaring van getuige [getuige 3]. Ik werk in een winkel aan de Reguliersbreestraat in Amsterdam. Ik stond in een deuropening van de winkel. Ik zag een groepje mannen. Ik zag dat twee van hen aan het vechten waren. Ik zag dat de man, die zijn arm om de nek van de ander had, met een zwart voorwerp in de nek van de man sloeg, die hij vast had. 6. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 98009675-53, d.d. 16 januari 1998 opgemaakt door [J.A.V.] hoofdagent van politie en [L.v.d.W.] agent van politie, beiden werkzaam voor de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde pagina's 206-208). Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 4]. Ik liep op 12 januari 1998 door de Reguliersbreestraat te Amsterdam. Ik hoorde ruzie en geschreeuw en zag een groep mannen staan. Er werd onderling geslagen en geschopt. Tijdens de vechtpartij zag ik dat de man die later is neergeschoten de latere schutter sloeg. Bij het slaan ging de schutter door de knieën. Toen het slachtoffer wegrende met zijn rug naar de dader toe, werd hij door de schutter neergeschoten. Ik zag dat de dader het slachtoffer neerschoot met een pistool. Ik zag dat hij direct gericht schoot op het slachtoffer. Het was gelijk raak, ik zag dat het slachtoffer viel. Toen ik de knal hoorde heb ik mijn zoontje en dochter de groentewinkel ingeduwd. Tegelijkertijd keek ik om en zag ik dat de dader bij het inmiddels liggende slachtoffer stond. Ik zag dat hij nog een keer van heel dichtbij schoot op het slachtoffer. Ik zag dat hij hoog op het lichaam richtte. 7. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 98009675-3, d.d. 12 januari 1998, opgemaakt door [B.D.v.R.], hoofdagent van politie van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde pagina's 108-112). Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als de op 12 januari 1998 afgelegde verklaring van getuige [getuige 5] Ik bevond mij op 12 januari 1998 aan de Reguliersbreestraat te Amsterdam. Ik zag voor me op straat vier mannen ruzie maken. Tussen de mannen was er over en weer geduw en getrek. Nummer 1 en 3 stonden ter hoogte van de bioscoop. Nummer 2 en 4 stonden met hun gezicht in mijn richting. Ik zag dat man 2 met zijn rechterarm een zwaaiende beweging maakte. Tijdens die zwaaiende beweging zag ik dat man 2 een donkerkleurig, antracietgrijs pistool in zijn rechterhand vasthield. Ik zag dat man 2 het pistool richtte op man 1. Ik zag dat man 4 probeerde man 2 tegen te houden. Ik zag dat de patroonhouder uit het wapen viel. Man 2 liep op de houder toe en ondertussen zag ik dat man 1 wegliep. Ik zag dat man 2 de houder oppakte. Ik zag dat man 2 de houder in het pistool deed. Ik zag dat man 2 een doorladende beweging maakte. Ik zag dat man 2 achter man 1 aanrende. Ik hoorde een doffe knal. Ik zag direct volgend op de knal man 1 naar voren vallen. Ik zag man 2 doorlopen naar man 1. Ik zag dat man 2 al die tijd het pistool vasthield en op man 1 gericht hield. Ik zag dat man 4 naar man 2 toe liep. Ik zag dat man 4 man 2 wegduwde van het slachtoffer. Man 4 liep voorop en sleurde man 2 achter zich aan. Man 2 liep vlak langs het slachtoffer en rukt zich los van man 4. Ik zag dat man 2 het pistool op het slachtoffer richtte. Hij deed dat op de hoogte tussen de schouder en het hoofd in van het slachtoffer. Ik hoorde een knal en zag de terugslag die het pistool maakte bij man 2. Ik zag dat man 2 en 4 begonnen te rennen. 8. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 98009675-5, d.d. 12 januari 1998, opgemaakt door [H.D.], hoofdagent van politie van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde pagina's 138-139). Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als de op 12 januari 1998 afgelegde verklaring van getuige [getuige 6]. Vandaag 12 januari 1998 bevond ik mij in de Reguliersbreestraat te Amsterdam. Op het moment dat het slachtoffer op de grond voorover viel, zag ik een zwart pistool, een vierkant model over de grond heen schuiven. Gezien het feit dat het pistool vanaf de richting van het slachtoffer de weg overschoof in de richting van de Planet Holywood Store, ligt het voor de hand dat het pistool van het slachtoffer afkomstig moest zijn. 9. Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2002, nummer 1998.01.14.007, opgemaakt door dr. G.M. C.-L.. Dit verslag houdt als verklaring van voornoemde deskundige en van [J.F.M.V.] onder meer in, zakelijk weergegeven: Betwist materiaal volgnr. Gespreksnr. Datum, tijdstip B2 00931 16/02/98 18.04 B3 00932 16/02/98 18.14 Vergelijkingsmateriaal Telefoonnummer waarvan de als [verdachte] aangeduide spreker volgens opgave gebruik maakt. Conclusie De bevindingen van het onderzoek leiden tot de conclusie dat het betwiste materiaal uit de gesprekken B1 tot en met B11 hoogstwaarschijnlijk van dezelfde spreker afkomstig is als het vergelijkingsmateriaal. 10. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek (doorgenummerde pagina 37/3). 16.02.98 tijdstip: 18:04 gespreknummer: 00931 "[M.] belt terug S: Maar ze begonnen zomaar uit het niets, maar ik zei dat je zoiets niet zomaar doet. M: Wat uit het niets…weet je hoe ze ons tegenkwamen. (…) M: Hij vroeg waar je bent. (…) M: (…) Ze grepen naar hun wapens. (…) S: Serieus, zomaar uit het niets…? Dat deden ze toch niet zomaar? M: Ja, ik ben, mijn hoofd was stuk… (…) M: Begrijp je wel, men kon niets voorkomen. (…) S: Ben jij misschien hier gek geworden, ik ken jou… begrijp je wel, je sloeg … stuk. M: Onze hoofden waren in elkaar geslagen. (…) M: Ik zweer je op het leven van mijn broer. (…) Zij hebben het bedacht. (…) Dat heeft de dikke, alles is van de dikke, zijn eerste geste was een teken naar die van hem zo van: "Waar is die van jullie? … vanaf nu hebben jullie met mij…" zei hij. (…) M: Die dikke hij gaf meteen een teken om te reageren. 11. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek (doorgenummerde pagina 41/7) Tapgesprekken : [S.]/[M.]" Datum : 16.02.98 Tijdstip : 18.14 Gespreknummer : 00932 Getapt persoon : [S.] (noot rechtbank: dit betreft het gesprek B1) M: Het was een toeval dat wij daar aanwezig waren daar… Wij hadden nergens mee te maken. (…) M: Zij sloegen ons in elkaar… ik weet niet eens wat er was of hoe het was… broeder, mijn hoofd was onder het bloed 12. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek (meegezonden met het rapport van het spraakherkenningsonderzoek genoemd onder 9). Datum : 18.02.98 Tijdstip : 18.38 Gespreknummer : 01014 Getapt persoon : [S.] Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven: S: luister ik heb die twee gehoord, ze hebben mij eergisteravond gebeld. (noot rechtbank: eergisteren betreft de gesprekken B1 en B2) S: dat die andere deze twee hebben geslagen met pistolen. NN: en daar viel er van die met die bril het magazijn op de grond. 13. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 139-98, d.d. 20 januari 1998, opgemaakt door [M.v.O.], [J.A.P.] en [J.C.H.], allen technisch rechercheur van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde pagina's 19-21). Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als de verklaring van de verbalisanten voornoemd. Op 12 januari 1998 hebben wij een onderzoek ingesteld op de Reguliersbreestraat te Amsterdam. Achter de bus stond een gele scooter met daarnaast een kapotte complete bril. Nabij de gevel van het Steakhouse lag een pistool zonder houder. De daarvoor in aanmerking komende plaatsen en voorwerpen werden op de aanwezigheid van sporen onderzocht, waarbij de navolgende sporen werden aangetroffen, veilig gesteld, voornader onderzoek meegenomen of ter aanduiding gemerkt. T2a bloed vanaf de slede van het pistool T5 gebroken bril van het merk Cartier met opschrift Paris 135, op trottoir voor entree Planet Hollywood. T5a de oorgedeelten van de poten en de neussteunen, mogelijk voor DNA-onderzoek. 14. Een geschrift, zijnde een rapport van het gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie te Rijswijk, opgemaakt door ing. N.M. v.d. G., d.d. 12 augustus 1998, (doorgenummerde pagina's 23-25). Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven: Van het celmateriaal in het bloedmonster (AJA200/T2a) en op de brildelen (AJA201/T5a) is een DNA-profiel geanalyseerd. Het bloed in het bloedmonster (T2a) en het celmateriaal op de brildelen (T5a) is naar alle waarschijnlijkheid afkomstig van hetzelfde mannelijke individu, maar kan niet afkomstig zijn van het slachtoffer [slachtoffer]. 15. Een verslag, nummer 98.01.14.007 van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 9 januari 2002, nummer opgemaakt door de beëdigde deskundige ing. N.M. v d G. Dit verslag houdt als verklaring van voornoemde deskundige onder meer in, zakelijk weergegeven: De DNA-profielen van het bloed vanaf het pistool (AJA200) en van het celmateriaal vanaf de brildelen (AJA201) zijn vergeleken met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte]. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het bloed vanaf het pistool en het celmateriaal vanaf de brildelen afkomstig zijn van de verdachte [verdachte]. De rechtbank overweegt ten aanzien van de gebruikte bewijsmiddelen het volgende. Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt dat tweemaal door verdachte is geschoten en dat het tweede schot de dood tot gevolg had. Het eerste schot lijkt een rechtstreekse reactie te zijn op een klap met een pistool die verdachte van het latere slachtoffer heeft gekregen tijdens een handgemeen waar ten minste twee andere bekenden van verdachte en het slachtoffer bij aanwezig waren. Het tweede schot vindt plaats op het moment dat het slachtoffer ten gevolge van het eerste schot ten val is gekomen en op zijn buik op de grond blijft liggen. Een bekende van verdachte heeft na het eerste schot verdachte weggeduwd van het slachtoffer en heeft hem vervolgens bij het slachtoffer vandaan proberen te sleuren. Verdachte heeft zich uit de greep van die andere persoon losgerukt. Hij is bij het slachtoffer gaan staan. Hij heeft zijn wapen gericht op een plaats hoog op het lichaam van het slachtoffer (volgens getuige 2 tussen schouderblad en hoofd van het slachtoffer). De schutter heeft vervolgens het dodelijke schot afgevuurd. Dit alles heeft plaatsgevonden in een drukke winkelstraat in de binnenstad van Amsterdam, onder het oog van veel omstanders. Weliswaar is de tijd tussen het eerste en tweede schot betrekkelijk kort, maar die korte periode was kennelijk lang genoeg om een derde de gelegenheid te geven te trachten verdachte van het tweede schot te weerhouden. Ondanks het genoemde wegduwen en meesleuren en de (gelet op het aanwezige publiek) grote pakkans, kiest verdachte ervoor om zich er niet van te laten weerhouden nogmaals te schieten. Gezien deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het dodelijke schot voortvloeide uit een plotseling opwelling, maar dat bewezen is dat verdachte een overwogen keuze heeft gemaakt om een tweede schot te lossen, om er zeker van te zijn dat het slachtoffer niet zou blijven leven. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat moord bewezen is. 5. De strafbaarheid van het feit Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Door te handelen zoals hiervoor is overwogen heeft verdachte in koelen bloede en na kalm beraad zijn slachtoffer van het leven beroofd. Hij heeft daarmee blijk gegeven lichtvaardig om te gaan met het leven van een ander en de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Voorts heeft hij de rechtsorde ernstig geschokt door op klaarlichte dag in een tamelijk drukke straat in Amsterdam een vuurwapen te trekken en daarmee te schieten. Te verwachten valt dat de toevallige voorbijgangers die van de moord getuige waren, onder wie vier jongens in de leeftijd van 12 á 13 jaar, psychisch nadelige gevolgen van het gebeurde zullen hebben ondervonden en wellicht nog geruime tijd zullen ondervinden. Bij een buitengewoon ernstig feit als dit past slechts een vrijheidsbenemende straf van lange duur. Nu de rechtbank een zwaarder feit bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank een langere gevangenisstraf opleggen dan gevorderd. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: moord Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis en in uitleveringsdetentie is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter, mrs. P.K. van Riemsdijk en F.C. Schirmeister, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Kleijn, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 september 2002 .