Jurisprudentie
AE7650
Datum uitspraak2002-09-17
Datum gepubliceerd2002-09-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/002014-00
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-09-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/002014-00
Statusgepubliceerd
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/002014-00
STRAFVONNIS
Uitspraak: 17 september 2002
De Rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
terechtstaande terzake dat:
1.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in de periode juli 1989 tot en met oktober 1993, in de gemeente Almelo en/of (elders) in Nederland, 438, althans (telkens) een of meer zogenaamde CRFs (Case Record Forms of Case Report Forms), gebezigd binnen een klinisch geneesmiddelenonderzoek of -studie, genaamd ESPS 2 (Second European Stroke Preventieon Study), zijnde (elk) een geschrift bestemd om te dienen tot bewijs van het daaringestelde, althans van enig feit, en/of 6, althans (telkens) een of meer daarop betrekking hebbende zogenaamde Fees statements, zijnde declaraties of facturen, (in ieder geval) (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om dienen tot het bewijs van het daaringestelde, althans van enig feit, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl -voorzover het betreft de periode tot
1 augustus 1992- uit dat gebruik (telkens) enig nadeel kon ontstaan, hebbende dat valselijk opmaken (telkens) hierin bestaan, dat (telkens):
-in die CRF('s) een patiënt als deelnemer/deelneemster aan dat onderzoek of
die studie werd vermeld, welke in werkelijkheid niet aan dat of onderzoek of
die studie deelnam;
-in die CRF('s) een of meer onderzoek(en) of bezoeken van een
patiënt/deelnemer/deelneemster binnen dat onderzoek of die studie werden
vermeld, welke in werkelijkheid niet had(den) plaatsgevonden;
en/of
-in die Fees statement(s) een aantal onderzoeken of bezoeken van
patiënten/deelnemers/deelneemsters binnen dat onderzoek of die studie werd
gedeclareerd of in rekening gebracht, welke in werkelijkheid niet hadden
plaatsgevonden;
2.
hij in of omstreeks juli 1992 en/of in of omstreeks juli 1993, althans op een
of meer verschillende tijdstippen in de periode 1992 tot en met 1993, in de
gemeente Almelo en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of met een of meer rechtspesonen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de inkomstenbelasting over de/het ja(a)r(en) 1991 en/of 1992, onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst Ondernemingen te Almelo, terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan, dat in die aangifte(n) betreffende die jaren/dat jaar (telkens) een te laag belastbaar inkomen werd opgegeven;
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode juli 1989 tot en met oktober 1993, in de gemeente Almelo zogenaamde CRFs (Case Record Forms of Case Report Forms), gebezigd binnen een klinisch geneesmiddelenonderzoek of -studie, genaamd ESPS 2 (Second European Stroke Prevention Study), zijnde geschriften bestemd om te dienen tot bewijs van het daarin gestelde en 6 daarop betrekking hebbende zogenaamde Fees statements, zijnde declaraties of facturen, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl -voorzover het betreft de periode tot 1 augustus 1992- uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, hebbende dat valselijk opmaken hierin bestaan, dat:
-in die CRF('s) een patiënt als deelnemer/deelneemster aan dat onderzoek of
die studie werd vermeld, welke in werkelijkheid niet aan dat onderzoek of
die studie deelnam;
-in die CRF('s) een of meer onderzoek(en) of bezoeken van een
patiënt/deelnemer/deelneemster binnen dat onderzoek of die studie werden
vermeld, welke in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden;
en
-in die Fees statements een aantal onderzoeken of bezoeken van
patiënten/deelnemers/deelneemsters binnen dat onderzoek of die studie werd
gedeclareerd of in rekening gebracht, welke in werkelijkheid niet hadden
plaatsgevonden;
2.
hij in de periode 1992 tot en met 1993 in Nederland, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1991 en 1992, onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst Ondernemingen te Almelo, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in die aangiften betreffende die jaren een te laag belastbaar inkomen werd opgegeven;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 1 het misdrijf:
"Valsheid in geschrift",
strafbaar gesteld bij artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
en wat betreft sub 2 het misdrijf:
"Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen,
terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen
worden geheven",
strafbaar gesteld bij artikel 68 (oud) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, meermalen gepleegd;
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, voorwaardelijk, proeftijd 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal inlaten met enig medisch wetenschappelijk onderzoek in de breedste zin van het woord.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal ernstige vormen van fraude, zowel daar waar het betreft het onjuist vermelden van medische onderzoeksresultaten als het verzwijgen van inkomen.
In 1985 werd verdachte benaderd door het farmaceutische bedrijf Boehringer Ingelheim B.V. om mee te werken aan een geneesmiddelenonderzoek. Verdachte mocht deel uitmaken van de 'Publishing and Protocol Committee', waardoor hij, naar eigen zeggen 'dicht bij het vuur kwam te zitten'. Verdachte, die als uiteindelijk doel het bekleden van een professoraat voor ogen had, zou zich als lid van voormeld comité na afloop van het onderzoek in de nodige belangstelling kunnen verheugen, hetgeen zijn carrière mogelijk ten goede zou komen.
Onderdeel van het onderzoek was het door de arts/onderzoeker periodiek invullen van de in de bewezenverklaring genoemde Case Record Forms; formulieren waarop verschillende medische onderzoeksgegevens werden vermeld.
De deelnemende patiënten dienden vooraf te worden geïnformeerd omtrent het doel van het onderzoek en zij dienden toestemming te geven door middel van het plaatsen van hun handtekening op een zogenaamd 'informed consent' formulier.
Controle op het onderzoek zou plaatsvinden door Boehringer Ingelheim.
In 1992 onstond er twijfel bij Boehringer omtrent de juistheid van de gegevens die door verdachte werden aangeleverd, zowel voor wat betreft de medische gegevens als de data waarop de patiëntenonderzoeken plaatsvonden.
Een extern bureau heeft hierop in opdracht van Boehringer Ingelheim een onderzoek uitgevoerd en medio 1993 bleek (nadat verdachte na veelvuldig aandringen uiteindelijk bloedmonsters had aangeleverd) dat verdachte zich niet had gehouden aan de voorwaarden zoals opgenomen in voormeld protocol.
De door verdachte aangeleverde gegevens werden buiten het onderzoek gelaten en de Inspectie voor de Gezondheidszorg werd door Boehringer Ingelheim omtrent één en ander geïnformeerd.
Vanaf dat moment ontstond er een langdurig proces van het, zowel door verdachte als door de toenmalige directeur patiëntenzorg van het Twenteborg ziekenhuis, niet willen meewerken aan een onderzoek door de Inspectie, met een beroep op de medische geheimhoudingsplicht.
De Nederlandse Vereniging van Neurologen besloot uiteindelijk zelf een onderzoek te laten verrichten, aangezien door het mogelijk frauduleus handelen door verdachte de wetenschappelijke integriteit van de Vereniging ter discussie zou kunnen komen te staan. De uitkomst van dit onderzoek werd eerst op 6 april 1999, na zeer lang aandringen, aan de Inspectie verstrekt waarna, gelet op de in dat onderzoek geconstateerde malversaties door verdachte, aangifte bij justitie kon worden gedaan.
De rechtbank kan zich, gelet op de inhoud van het dossier, niet aan de indruk onttrekken dat er zowel aan de zijde van verdachte, als door anderen getracht is de geconstateerde feiten in de doofpot te stoppen, teneinde hierdoor schade aan verdachte en de beroepsgroep in het algemeen te voorkomen, dan wel zo veel mogelijk te beperken.
De rechtbank acht een dergelijke houding zeer laakbaar.
Verdachte, die uitsluitend uit was op eigen eer en glorie, heeft eenvoudigweg gerommeld met zowel patiënten- als onderzoeksgegevens.
Onder de tijdens het strafrechtelijk onderzoek geïnterviewde patiënten is er niet één geweest die op de hoogte is gesteld van het onderzoek door verdachte dan wel hieraan medewerking en toestemming heeft verleend. Ook de huisartsen van de desbetreffende patiënten werden niet geïnformeerd.
Door feiten als de onderhavige wordt het vertrouwen in de medische wetenschap en met name in de medische ethiek ernstig geschaad. Verdachte heeft dit volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen persoonlijke belangen. Ook ter terechtzitting wil verdachte nog geen verantwoordelijkheid nemen voor de door hem gepleegde feiten en probeert hij nog steeds de schuld deels bij anderen neer te leggen.
Naast het geknoei met voormelde Case Record Forms heeft verdachte uit geldelijk gewin een overgroot deel van de door hem ontvangen vergoeding van ruim f. 600.000,- in verband met voormeld onderzoek buiten zijn opgave voor de inkomstenbelasting gelaten. Verdachte heeft zich laten uitbetalen middels cheques die vervolgens gedeeltelijk in het buitenland cash werden verzilverd.
Door deze handelwijze is de staat der Nederlanden financieel benadeeld.
Voor wat betreft de straftoemeting.
De rechtbank is er zich van bewust dat de bewezenverklaarde feiten inmiddels van oudere datum zijn. Echter, de omstandigheid dat eerst nu tot berechting kan worden gekomen is grotendeels te wijten aan de opstelling van verdachte zelf.
Ook dient mee te spelen dat verdachte door de gevolgen maatschappelijk gezien in aanzienlijke mate is geschaad. Qua professie is hij niet langer meer de neuroloog met aanzien binnen de beroepsgroep en qua privé omstandigheden heeft deze zaak zijn sporen zeker nagelaten. Verdachte heeft door het medisch tuchtcollege een schorsing van één jaar opgelegd gekregen.
De rechtbank heeft voormelde negatieve gevolgen voor verdachte in haar overwegingen aangaande het opleggen van een straf betrokken. Anderzijds dient echter ook in ogenschouw te worden genomen dat verdachte zelf de aanleiding van de gevolgen is geweest.
Verdachte had zich dienen te realiseren dat de door hem gevolgde handelwijze volstrekte afkeuring verdient, temeer nu er in het verdere verleden ook al een aantal malen vragen waren gerezen bij farmaceutische industrieën omtrent de wetenschappelijke onderzoeksbijdragen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf c.q. een werkstraf niet (meer) in de rede liggen, mede gelet op de gezondheidstoestand van verdachte.
Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat een straf als door de officier van justitie is gevorderd, te weten een geheel voorwaardelijke vrijheidstraf met daaraan gekoppeld de hiervoor vermelde bijzondere voorwaarde, ook geen reële optie is. De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte, zo hij zulks nog zou ambiëren, geen medische functie meer zal kunnen bemachtigen, gelet op hetgeen inmiddels omtrent hem bekend is geworden.
Als straf kiest de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 68 (oud) voor het opleggen van een geldboete en wel een boete waarvan de hoogte nagenoeg gelijk is aan het bedrag van de te weinig geheven belasting.
De rechtbank is van mening dat in deze strafmodaliteit de ernst van de verboden gedragingen voldoende tot uitdrukking wordt gebracht.
Bij het bepalen van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het omtrent verdachte uitgebrachte psychiatrische rapport, waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten als enigszins verminderd toerekenings-vatbaar moet worden beschouwd.
De na te melden straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 23,24,24c,57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in haar recht tot strafvervolging.
Verklaart bewezen, dat het tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een geldboete van EUR 130.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 180 dagen hechtenis.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr. Rikken, voorzitter, en mr. Inden en mr. Lorist, rechters, in tegenwoordigheid van Last, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 september 2002.