Jurisprudentie
AE7584
Datum uitspraak2002-07-16
Datum gepubliceerd2002-09-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers00/00135
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-09-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers00/00135
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
Zevende enkelvoudige belastingkamer
nummer 00/00135
U i t s p r a a k
op het beroep van [X] te [Z] (België), domicilie gekozen hebbend te [Q] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de ambtenaar van het Samenwerkingsverband Waterschapsbelastingen Vierstromengebied belast met de heffing (hierna: de ambtenaar), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag waterschapsomslag 1998 van het voormalige polderdistrict Groot Maas en Waal.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 7 mei 1999 een aanslag waterschapsomslag gebouwd/ongebouwd over het jaar 1998 met aanslagnummer [01] opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft tijdig tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De ambtenaar heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de ambtenaar een conclusie van dupliek.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 april 2002 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord belanghebbende alsmede namens de ambtenaar van het waterschap Rivierenland belast met de heffing, welk waterschap met ingang van 1 januari 2002 de rechtsopvolger is van het Samenwerkingsverband Waterschapsbelastingen Vierstromengebied [ambtenaren] van dat waterschap.
1.5. Het Hof heeft op 25 april 2002 mondeling uitspraak gedaan. Belanghebbende heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Ter zake is een griffierecht geheven van € 36.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende was bij het begin van 1998 genothebbende van onder meer de percelen kadastraal bekend gemeente [R], sectie D, nummers [a1 en a2], met een oppervlakte van onderscheidenlijk 1.12.40 en 0.83.90 hectare (hierna: de percelen), die historisch bekend staan als de [a].
2.2. Voor genoemde percelen is belanghebbende in de omslagheffing ongebouwd betrokken naar klasse 1 voor zowel de waterkeringszorg als het waterkwantiteitsbeheer.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende voor genoemde percelen terecht in de omslagheffing ongebouwd is betrokken naar klasse 1 voor het waterkwantiteitsbeheer, welke vraag belanghebbende ontkennend en de ambtenaar bevestigend beantwoordt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Ter zitting hebben partijen nog het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd:
door belanghebbende:
De percelen - van oorsprong de [a] - liggen aanzienlijk hoger dan het omringend gebied. Zijn percelen zijn een zandrug en liggen als het ware aangeleund tegen gebieden met een ondoordringbare leemlaag. Zijn percelen liggen op circa 6,50 meter boven NAP. Door de hogere ligging is er vanuit het omringende gebied geen wateraanvoer mogelijk. De dichtstbijzijnde watergangen (op de kadastrale kaart nr. 119 en 138) grenzen nergens aan zijn percelen.
Toen hij op enig moment in verband met bouwwerkzaamheden grondwater moest lozen (het grondwater komt niet hoger dan 2,6 meter beneden maaiveld) bleek dat niet te kunnen.
De door de ambtenaar aangevoerde capillaire werking kan hij niet plaatsen.
De dam welke op foto 2 is te zien, heeft hij weggehaald.
namens de ambtenaar:
Binnen een straal van 400 meter varieert de hoogte ter plaatse van 6,55 m tot 8 m boven NAP. Er is sprake van een iets glooiend landschap.
Belanghebbendes percelen ([a1 en a2],) vormen een gedeelte van een oude oeverwal.
Waterafvoer in een specifieke situatie als waarop belanghebbende doelt, is geen zorg voor het waterschap.
Foto 1 is op 200 m afstand van belanghebbendes perceel genomen.
Hij erkent dat er ter plaatse grondverschillen kunnen zijn.
Hij wijst op het verschijnsel van capillaire opstijgingen.
3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende betwist het belang van de percelen op grond waarvan deze in klasse 1 voor het waterkwantiteitsbeheer zijn ingedeeld. Daartoe wijst hij op hun bodem van zandgrond die op 7,4 m tot 7,6 m +NAP ligt, waardoor de percelen zich onderscheiden van het omliggende gebied waarvan de bodem bestaat uit rivierklei op een moeilijk doordringbare leemlaag.
4.2. Belanghebbende kan worden toegegeven dat de percelen een substantiële omvang hebben alsmede een van het omliggende kleigebied afwijkende bodemgesteldheid.
4.3. Daarmee is evenwel nog niet gezegd dat de percelen zich in waterhuishoudkundig opzicht zodanig onderscheiden van het omliggende gebied dat het - ook door belanghebbende niet betwiste - belang van dit laatste bij de voorzieningen waarmee het waterschap zijn waterbeheersingstaak in dat gebied uitoefent tot dit laatste (het omliggende gebied) beperkt moet worden geacht. Die voorzieningen bestaan uit zogenoemde A- en B-watergangen die op de bij het verweerschrift overgelegde kaarten zijn aangegeven in rode onderscheidenlijk blauwe kleur alsmede uit de [b] inlaat, ook genoemd [b] wetering, die is aangegeven op de overzichtskaart - en waarvan het verloop van het waterpeil in het jaar 1998 is aangegeven op de grafiektekening - die namens de ambtenaar ter zitting zijn overgelegd.
4.4. Partijen zijn het erover eens dat de percelen niet grenzen aan een van de bedoelde watergangen. Belanghebbende voert echter onweersproken aan dat alle water van omliggend gebied wordt afgevoerd door de bodem van de percelen. Hieruit valt op te maken dat wateraanvoer naar de percelen in een mate die voor agrarisch gebruik van het gebied waarin de percelen liggen toereikend is te achten rechtstreeks plaats heeft vanuit dat gebied zelf en dankzij de onmiddellijke nabijheid van de door de [b] inlaat gevoede watergangen. De ambtenaar voert aan en het Hof acht op zichzelf aannemelijk dat door het effect van de capillaire opstijging een grondwaterstand van de percelen die permanent niet boven 2,6 m beneden maaiveldhoogte uitkomt niet afdoet aan (het belang bij) de wateraanvoermogelijkheden als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, van de Omslagklassenverordening polderdistrict Groot Maas en Waal waarvan een afschrift is overgelegd als bijlage 7 bij het verweerschrift.
4.5. Belanghebbende betwist de mogelijkheid tot waterafvoer vanuit het gebied waarbinnen de percelen liggen en verwijst hiertoe naar de onmogelijkheid tot afvoer van 'een behoorlijke hoeveelheid' bronneringswater in 2000. De ondervonden onmogelijkheid tot af-voer van een hoeveelheid water die op één punt binnen de percelen is onttrokken tot tijdelijke verlaging van de grondwaterstand ter plaatse raakt, zoals de ambtenaar bij dupliek met juistheid aanvoert, enkel de ontwatering van de percelen en niet de afwatering van het gehele gebied. De door belanghebbende in dit verband ondervonden problemen wettigen dan ook niet de conclusie dat de percelen - afgezien van de (incidentele) ontwatering op het niveau hiervan - zich in waterhuishoudkundig opzicht zozeer van het omliggende gebied onderscheiden dat het belang van dit gebied, waarvan de afwateringsmogelijkheid door belanghebbende niet is betwist, zou ophouden bij de grenzen van de percelen.
4.6. Het belang van de percelen dat hen kwalificeert voor indeling in klasse 1 voor het waterkwantiteitsbeheer wordt door belanghebbende derhalve vergeefs betwist.
4.7. De verordeningen en de wijzigingen daarop die bij het verweerschrift zijn overgelegd zijn, blijkens de daarvan overgelegde advertentieteksten, naar de eis van artikel 73 van de Waterschapswet bekendgemaakt. Deze noch enige andere rechtsregel brengt mee dat belanghebbende daarover ook persoonlijk in kennis had moeten worden gesteld.
5. Slotsom
Het beroep is ongegrond.
6. Proceskosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de ambtenaar.
Aldus gedaan te Arnhem op 16 juli 2002 door mr. N.E. Haas, vice-president, plaatsvervangend lid van de zevende enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Delnooz-Engels als griffier.
(J.H.M. Delnooz-Engels) (N.E. Haas)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 juli 2002
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.