Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7427

Datum uitspraak2002-09-11
Datum gepubliceerd2002-09-11
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200996/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200200996/1. Datum uitspraak: 11 september 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem van 25 januari 2002 in het geding tussen: appellant en burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: burgemeester en wethouders) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de illegaal gebouwde loods ten behoeve van de autohandel op het [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden. Bij besluit van 13 december 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit, waarin opgenomen het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, is aangehecht. Bij uitspraak van 25 januari 2002, verzonden op 28 januari 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 21 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtingde] en mr. ing. R.J. Janse, gemachtigden, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. P.D. Bes, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Blijkens het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Zwaanshoek” rust op het perceel deels de bestemming “tuinen en erven”en deels de bestemming “woondoeleinden”. Niet in geschil is dat de loods met deze bestemming in strijd is. Voorts staat vast dat de loods zonder bouwvergunning is opgericht, waarmee in strijd is gehandeld met artikel 40 van de Woningwet. 2.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan alleen in bijzondere gevallen van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. 2.3. De voorzieningenrechter is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat artikel 26 van de voorschriften van het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt om vrijstelling voor de loods te verlenen en dat artikel 26, tweede lid, sub a, van de voorschriften uitsluitend toestaat een bestaand bouwwerk binnen de bestaande oppervlaktematen te vernieuwen. De opvatting van appellant dat een wijziging van een bouwwerk niet kan plaatsvinden zonder het bouwwerk te vergroten, wordt dan ook niet gedeeld. 2.4. Evenzeer terecht is de voorzieningenrechter tot het oordeel gekomen dat de weigering van burgemeester en wethouders om op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening medewerking aan een vrijstellingsprocedure te verlenen, niet onredelijk is te achten. Niet is gebleken dat burgemeester en wethouders in dat kader niet alle in het geding zijnde belangen zorgvuldig hebben afgewogen. Anders dan appellant heeft gesteld is een gemeentelijk beleidsstuk voor het afwegen van die belangen niet vereist. 2.5. Voorts heeft de voorzieningenrechter het betoog van appellant dat de loods past binnen artikel 10 van de planvoorschriften op juiste gronden verworpen. De stelling van appellant dat de loods slechts gedeeltelijk wordt gebruikt ten behoeve van het autobedrijf wordt niet gevolgd, nu uit eerdere correspondentie van appellant met burgemeester en wethouders het tegendeel blijkt en inspecteurs van de gemeente herhaaldelijk hebben geconstateerd dat de loods uitsluitend ten behoeve van het autobedrijf van appellant wordt gebruikt. 2.6. De bezwaren van appellant betreffende de invordering van de verbeurde dwangsom dienen buiten beschouwing te blijven, aangezien niet de Afdeling, maar de burgerlijke rechter bevoegd is daarover te oordelen. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Boot Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002 202.