Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5531

Datum uitspraak2002-05-08
Datum gepubliceerd2002-07-18
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/32606 VRONTN A BW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / staandehouding / redelijk vermoeden illegaal verblijf. Het enkele feit dat een vreemdeling wordt aangetroffen in een woning waar een met naam bekende illegale of uitgeprocedeerde vreemdeling ter uitzetting aangehouden wordt of kan worden, kan niet zonder meer leiden tot een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Daarvoor is in ieder geval noodzakelijk dat uit een direct aan de staandehouding voorafgaand contact blijkt dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf hier te lande zou kunnen hebben. Hoofdstuk A3/2.3.3 Vc 2000 kan niet dienen als grondslag voor de onderhavige staandehouding, nu het bepaalde in de Vc 2000 er nimmer toe kan leiden dat afbreuk wordt gedaan aan tekst en strekking van een wettelijke bepaling. Beroep gegrond en toekenning schadevergoeding.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage nevenzittingsplaats Alkmaar enkelvoudige kamer U I T S P R A A K Artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg.nr: AWB 02/32606 VRONTN A BW inzake: A, geboren op [...] 1978, van Soedanese nationaliteit, zonder bekende woon- of verblijfplaats, eiser, gemachtigde: mr. S.B. Kleerenkooper , advocaat te Utrecht tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst, gevestigd te Den Haag, verweerder, gemachtigde: mr. D.G. Spekker, ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. Ontstaan en loop van het geding 1. Op 25 april 2002 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. 2. Bij beroepschrift van 26 april 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde dag, heeft eiser beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding. 3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 3 mei 2002. Eiser is aldaar verschenen bij zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. II. Overwegingen 1. Namens eiser is ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de Politie regio Utrecht, district Eemland/Amersfoort, mutatienummer PL0940/02-035127, van 26 april 2002, is door het uitzendbureau Spherion te Amersfoort gemeld dat zich bij het uitzendbureau een werkzoekende vrouw had aangemeld die zich had gelegitimeerd met een, zeer waarschijnlijk vals dan wel vervalst, Brits paspoort op naam van B, verblijvende te C. Naar aanleiding van deze informatie is op 24 april 2002 een onderzoek ingesteld bij het perceel C. Nadat op het raam geklopt was, werd de deur geopend door een man. Deze man wordt vervolgens staande gehouden op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000. Eiser wijst in dit verband op hetgeen in het proces-verbaal is gerelateerd: „Vervolgens heb ik ,verbalisant (…), mij aan deze man als politie ambtenaar gelegitimeerd en hem direct de verstrekte machtiging tot binnentreden getoond. Vervolgens hebben wij en de aanwezige politie-ambtenaren de woning betreden. In de woning hield ik, verbalisant (…), de aangetroffen man op 24 april 2002 staande op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. De staande gehouden man, die later opgaf te zijn genaamd: (…) reageerde nauwelijks op de gestelde vragen maar gaf aan dat hij zijn identiteit en verblijfsrecht in Nederland niet kon aantonen.“ In dit geval kan daarom, voorafgaande aan de staandehouding, niet worden gesproken van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De staandehouding en het geheel van maatregelen daarna moet derhalve als onrechtmatig worden aangemerkt. 2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De bewaring is op 2 mei 2002 opgeheven. Er is geen reden te twijfelen aan de rechtmatigheid van de staandehouding. Het pand is binnengetreden met een machtiging. Verweerder wijst in dit verband op paragraaf A3/2.3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, waarin is gesteld dat een redelijk vermoeden van illegaal verblijf mede op basis van ervarings- of omgevingsgegevens mag worden aangenomen als er bijvoorbeeld sprake is van het aantreffen van andere personen in dezelfde woning waar een met naam bekende illegale of uitgeprocedeerde vreemdeling ter uitzetting aangehouden wordt of kan worden. Verweerder acht derhalve de oplegging van de maatregel rechtmatig en verzoekt het beroep ongegrond ter verklaren. De rechtbank overweegt het volgende. 3. In artikel 50, eerste lid, Vw 2000 is onder meer bepaald dat ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Blijkens de parlementaire geschiedenis (Handelingen TK 2000, 85-5494) is met de toevoeging van de tussenzin „naar objectieve maatstaven gemeten“ beoogd het begrip „redelijk vermoeden“ een bepaalde mate van controleerbare objectivering mee te geven. De rechtbank verstaat dit aldus dat de bevoegde ambtenaren in het op te maken proces-verbaal de feiten en omstandigheden vermelden op grond waarvan bij hen de wetenschap is ontstaan dat sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is ontstaan. 4. De rechtbank stelt in het onderhavige geding vast dat de bevoegde ambtenaren vòòr het uitvoeren van de adrescontrole beschikten over informatie dat een werkzoekende vrouw zich bij een uitzendbureau waarschijnlijk zou bedienen van een vals dan wel vervalst Brits paspoort en dat die vrouw verblijf zou houden op het adres C te Amersfoort. Tijdens de uitgevoerde controle op dit adres werd de deur geopend door een man, die, blijkens voornoemd proces-verbaal van bevindingen, gelijk na het openen van de deur werd staandegehouden. 5. De rechtbank oordeelt als volgt. De bij de ambtenaren op het moment van de staandehouding bekende informatie betrof het feit dat vorengenoemde vrouw als plaats van verblijf had opgegeven het adres C. Nog daargelaten of vorengenoemde vrouw kan worden aangemerkt als een met naam bekende illegale of uitgeprocedeerde vreemdeling, kan het enkele feit dat een vreemdeling wordt aangetroffen in een woning waar een met naam bekende illegale of uitgeprocedeerde vreemdeling ter uitzetting aangehouden wordt of kan worden, niet zonder meer leiden tot een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Daarvoor is in ieder geval noodzakelijk dat uit een direct aan de staandehouding voorafgaand contact blijkt dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf hier te lande zou kunnen hebben. Ook het feit dat in paragraaf A3/2.3.3 van de Vc 2000 deze situatie wordt genoemd als een voorbeeld waarin sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf kan niet dienen als grondslag voor de onderhavige staandehouding, nu het bepaalde in de Vc 2000 er nimmer toe kan leiden dat afbreuk wordt gedaan aan tekst en strekking van een wettelijke bepaling. Nu uit het proces-verbaal niet is gebleken van feiten en omstandigheden waaruit direct voorafgaand aan de staandehouding een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van de staandegehouden vreemdeling kon worden afgeleid, moet de staandehouding derhalve als onrechtmatig worden aangemerkt. 6. Nu gebleken is dat de staandehouding onrechtmatig moet worden geacht volgt hieruit dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in de periode van 26 april 2002 tot 2 mei 2002 in strijd is met de Vw 2000. Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard. Nu verweerder de bewaring reeds op 2 mei 2002 heeft opgeheven, zal opheffing van de maatregel niet worden bevolen. 7. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van €  95,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest. Derhalve in totaal een bedrag van € 570,- (vijfhonderdzeventig euro). 8. Gelet op hetgeen hiervoor is verwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand ( 1 punt beroepschrift en 1 punt verschijnen ter zitting). III. Beslissing De rechtbank: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 570,- (zegge: vijfhonderdzeventig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser; 3. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. B.H. Franke, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2002, in tegenwoordigheid van mr. O. Tornij-Smeets als griffier. Afschrift verzonden op: RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open. Conc: bf Bp: D: b