Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5356

Datum uitspraak2002-07-17
Datum gepubliceerd2002-07-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200106168/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200106168/1. Datum uitspraak: 17 juli 2002. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 september 2001 in het geding tussen: appellant en burgemeester en wethouders van Oss. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van Oss (hierna: burgemeester en wethouders) de aanvraag van appellant om bouwvergunning voor een tijdelijke plastic overkapping op het perceel [locatie] afgewezen. Tevens hebben zij daarbij geweigerd vrijstelling op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen. Bij besluit van 18 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaarschriften van 19 juli 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 24 september 2001, verzonden op 2 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 8 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2002, waar appellant in persoon en bijgestaan door mevrouw mr F.P.J. Schraa, advocaat te Oss, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mevrouw mr A. Keijzers en mevrouw drs A. Kleinpenning, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet wordt onder bouwen verstaan het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet wordt onder gebouw verstaan elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Ingevolge artikel 1 van de gemeentelijke bouwverordening wordt een bouwwerk omschreven als elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond om ter plaatse te functioneren. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Woningwet, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen van bij het Besluit meldingplichtige bouwwerken aangegeven bouwwerken, mits: a. het voornemen tot het bouwen van een dergelijk bouwwerk schriftelijk, overeenkomstig de ingevolge artikel 8, vierde lid, gegeven voorschriften, bij burgemeester en wethouders is gemeld en b. voorzover het derde of vierde lid niet van toepassing is, burgemeester en wethouders binnen vijf weken na de dag waarop zij de melding hebben ontvangen aan de melder hebben medegedeeld dat het gemelde bouwwerk een bouwwerk is als bedoeld in de algemene maatregel van bestuur en dat, voor zover van toepassing, dat bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid, dan wel die mededeling ingevolge het zesde lid van rechtswege is gedaan. Op grond van artikel 42 van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 2 van het Besluit meldingsplichtige bouwwerken, komen voor toepassing van artikel 42 van de Woningwet in aanmerking, voorzover hier van belang, een gebouw op een zij- of achtererf van een woning of een ander gebouw dan wel op een standplaats, ten dienste van een groter genot van het gebruik van die woning, dat andere gebouw dan wel de op die standplaats geplaatste woning, met dien verstande dat: … 2. de breedte niet meer is dan 3 m; … Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, voorzover thans van belang, is geen bouwvergunning vereist voor het op een erf van een gebouw of standplaats plaatsen van een overkapping, die strekt tot vergroting van het woongenot van het gebruik van het gebouw of standplaats, met dien verstande dat: … 5. bij plaatsing achter de voorgevelrooilijn, de overkapping maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren. … 2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de overkapping geen bouwwerk is, dan wel dat het bouwwerk vergunningvrij dan wel meldingplichtig is, dan wel dat een tijdelijke vergunning en/of vrijstelling van het bestemmingsplan verleend had kunnen worden. Appellant is voorts van mening dat burgemeester en wethouders reeds jaren op de hoogte waren van de overkapping en daartegen nooit eerder hebben opgetreden. 2.3. Op grond van de aanvraag met bijbehorende tekening stelt de Afdeling vast dat de overkapping, die door appellant reeds gerealiseerd is, een bruto-vloeroppervlakte van 18 m2 heeft en 2 meter hoog is. Dit is ter zitting ook door appellant erkend. De beoogde instandhoudingstermijn is 9 weken. Gezien de overgelegde stukken, en met name de overgelegde foto’s, is de overkapping geplaatst in het verlengde van de garage tussen de muur van de woning en de erfafscheidingsmuur. Zowel aan de bovenzijde als aan de voorkant is de overkapping voorzien van een raamwerk van hout met daartussen doorschijnend plastic met in de voorkant een deur van eveneens hout met plastic. Gezien de constructie en omvang van de overkapping, het feit dat deze direct en indirect steun vindt op de grond en gedurende een aanzienlijke periode aanwezig is, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een bouwwerk in de zin van artikel 1 van de bouwveror–dening. 2.3.1. Nu de overkapping geheel omsloten is door wanden, van de woning, de garage, de stenen erfafscheiding en het raamwerk van hout en plastic aan de voorkant, valt het bouwwerk niet onder de omschrijving van artikel 43, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet en is derhalve geen sprake van een overkapping in de zin van dit artikel. Artikel 42, eerste lid, van de Woningwet, is in het onderhavige geval even–min van toepassing, reeds omdat appellant niet vóór de aanvang van de werkzaamheden zijn voornemen tot het oprichten van de overkapping overeenkomstig artikel 42, eerste lid, van de Woningwet aan burgemeester en wethouders heeft gemeld. Bovendien bedraagt de breedte van de overkapping meer dan 3 meter, zoals door appellant ter zitting ook is erkend, zodat ook om deze reden geen sprake is van een bouwwerk in de zin van artikel 42 voornoemd. De onderhavige overkapping is derhalve vergunningplichtig. Gelet op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet oordeelt de Afdeling dat de overkapping een voor mensen toegankelijke, geheel met wanden omsloten, ruimte vormt en derhalve aangemerkt dient te worden als een gebouw. 2.3.2. De Afdeling overweegt dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Zuid”. Ingevolge artikel 13, tweede lid, onder f.3, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen, exclusief een garage, niet meer bedragen dan 20 m2 en inclusief een garage niet meer dan 35 m2. Ingevolge artikel 13, tweede lid onder f.4 van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders, indien de oppervlakte van een bouwperceel ten behoeve van één eengezinshuis meer dan 400 m2 bedraagt, voor dat eengezinshuis een dubbele garage toestaan. De toelaatbare gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bedraagt in dat geval 50 m2. Vast staat en niet in geschil is dat dit maximum reeds is overschreden. Het bestemmingsplan voorziet niet in een relevante vrijstellingsmogelijkheid. Het standpunt van burgemeester en wethouders dat zij aan een verdere vergro–ting van de strijdigheid met het bestemmingsplan niet willen meewerken en derhalve geen vrijstelling op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening willen verlenen, acht de Afdeling niet onredelijk. 2.3.3. Gegeven die weigering vrijstelling te verlenen hebben burgemeester en wethouders, gelet op het limitatief-imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet, de aanvraag om bouwvergunning terecht geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan. Op grond hiervan kan evenmin een bouwvergunning ingevolge artikel 45 van de Woningwet worden verleend. Een bouwvergunning kan voorts niet worden verleend om de enkele reden dat de overkapping, zoals appellant stelt, reeds gedurende een aantal jaren op het perceel wordt opgericht. 2.4. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr R.A. de Wit, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. De Wit Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002. 141-380.