Jurisprudentie
AE5167
Datum uitspraak2002-06-25
Datum gepubliceerd2002-07-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers00/03611
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-07-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers00/03611
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vaststaat dat de uitspraak op het bezwaar van 22 augustus 2000 - waarvan de beroepstermijn eindigde op 3 oktober 2000 - is gevolgd door een beschikking gedagtekend 8 september 2000, waarop eveneens is vermeld ‘uitspraak op bezwaar’. Het hof acht het aannemelijk dat het aldus vóór de afloop van de beroepstermijn toezenden van een beschikking met wederom de benaming ‘uitspraak op bezwaar’ bij gemachtigde verwarring heeft veroorzaakt omtrent de beroepstermijn. Aangezien het beroepschrift op 19 oktober 2000 is ingekomen bij het Hof, derhalve binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking van 8 september 2000, is het Hof van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden gesteld dat belanghebbende in verzuim is geweest, waardoor op grond van artikel 6:11 Awb niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Zestiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK OP VERZETSCHRIFT
1. Op 22 maart 2001 is ter griffie van het Gerechtshof tijdig een verzetschrift ingekomen van X B.V. te Z, belanghebbende, ingediend door Y te A, gemachtigde. Het verzet is gericht tegen de ingevolge artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) door de Derde Enkelvoudige Belastingkamer gedane uitspraak, gedagtekend 2 februari 2001 en verzonden op 12 februari 2001.
2. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst B, de inspecteur, gedagtekend 22 augustus 2000, betreffende een aan belanghebbende op grond van artikel 67c Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgelegde verzuimboete. Bij de onder 1. vermelde uitspraak is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, met de overweging dat het beroepschrift niet is ontvangen binnen de bij artikel 6:7 Awb juncto artikel 26c AWR gestelde termijn van zes weken na de dag waarop de uitspraak is gedagtekend.
3. Het verzet is behandeld ter zitting van 15 februari 2002. Ter zitting zijn verschenen gemachtigde en de inspecteur. Namens de inspecteur is een pleitnota overgelegd. Gemachtigde heeft een afschrift van een schrijven van 8 september 2000 overgelegd; de inspecteur heeft van dit afschrift kunnen kennisnemen en zich daarover kunnen uitlaten.
4.1. Uit de gedingstukken en uit het ter zitting verhandelde is gebleken dat gemachtigde namens belanghebbende een bezwaarschrift heeft ingediend met dagtekening 8 augustus 2000 tegen een op grond van artikel 67c AWR opgelegde verzuimboete ten bedrage van ƒ 38.550 die is opgelegd gelijktijdig met een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak december 1999 (met aanslagnummer 7777777). De inspecteur heeft aan belanghebbende een brief verstuurd met dagtekening 22 augustus 2000, waarin hij meedeelt de opgelegde verzuimboete te verminderen tot een bedrag van ƒ 10.000. In de aanhef van deze brief is vermeld: 'Betreft: uitspraak op bezwaar'. De brief bevat onder meer de navolgende passage:
'Ik wijs uw bezwaar af, omdat uw cliënt niet op tijd heeft betaald (...) Op grond van § 24 van het BBBB 1998 zal aan uw cliënt een boete worden opgelegd van 5%, met een maximum van ƒ 10.000 (€ 4.538). Het boete bedrag van ƒ 38.550 (€ 17.493) vermeld in het aanslagnummer 7777777 zal ambtshalve worden verminderd tot bovengenoemde maximum boete van ƒ 10.000 (€ 4.538).
Als uw cliënt het niet eens is met deze uitspraak, kunt u beroep aantekenen. De procedure die daarvoor geldt, kunt u lezen in de bijlage van deze brief.'
In een bij deze brief gevoegde toelichting, die tezamen met de brief aan de gemachtigde is toegezonden, is onder andere vermeld:
'Bijlage
Beroep tegen uitspraak
U kunt in beroep gaan tegen de uitspraak bij het Gerechtshof te Amsterdam (...)
Als u in beroep gaat, gelden onder andere de volgende regels:
1. Het beroepschrift moet binnen zes weken na de dagtekening van de uitspraak zijn ontvangen door het Gerechtshof. (...)'
4.2. Met dagtekening 8 september 2000 is een op geautomatiseerde wijze aangemaakte beschikking aan gemachtigde toegezonden. Bovenaan deze beschikking is navolgende tekst afgedrukt:
'Uitspraak op bezwaarschrift
Loonbelasting
Premie volksverzekeringen
Vermindering'
In deze beschikking, die blijkens haar aanhef ziet op de aanlag met nummer 7777777 over het tijdvak december 1999, is onder meer vermeld:
'Eerder vastgestelde verzuimboete bij f 38.550
(...)
Nieuw vastgestelde verzuimboete bij f 10.000
(...)
Te verrekenen/terug te ontvangen f 28.550'
In de op de voorzijde van de beschikking afgedrukte toelichting is onder meer vermeld:
'De Belastingdienst komt aan uw bezwaar tegemoet. Het bedrag van de naheffingsaanslag en/of de boetebeschikking was te hoog, en wordt hierbij opnieuw vastgesteld. (...) Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het bezwaarschrift, kunt u ertegen in beroep gaan bij het gerechtshof.'
Op de achterzijde van de beschikking is onder andere aangegeven:
'Als het gaat om een uitspraak op een bezwaarschrift
Een uitspraak op een bezwaarschrift wordt gedaan op grond van artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Tegen deze uitspraak op bezwaarschrift kunt u bij het gerechtshof in beroep gaan. In dit geval moet u binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak een beroepschrift indienen bij het gerechtshof dat op de voorkant van dit biljet is genoemd.'
5. Belanghebbende stelt in verzet dat de uitspraak op het bezwaarschrift is gedagtekend
8 september 2000 en dat de beroepstermijn dus eindigde op 20 oktober 2000. Belanghebbende concludeert dat het op 19 oktober 2000 bij het Hof ingekomen beroepschrift tijdig is ingediend. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de brief met dagtekening 22 augustus 2000 moet worden beschouwd als de uitspraak op bezwaar waartegen het beroep dient te worden ingesteld en dat het op 19 oktober 2000 bij het Hof ingekomen beroepschrift derhalve - nu van bijzondere omstandigheden niet is gebleken - niet tijdig is ingediend.
6.1. Artikel 26c AWR bepaalt - voorzover hier van belang - in afwijking van artikel 6:8, eerste lid, Awb dat de termijn voor het instellen van beroep aanvangt met ingang van de dag na die van de dagtekening van de uitspraak van de inspecteur. Onder 'uitspraak' moet hier worden verstaan de beslissing in de zin van artikel 7:12 Awb. De brief van de inspecteur met dagtekening 22 augustus 2000 kan naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als het afschrift van de uitspraak op bezwaar; in de aanhef van deze brief is vermeld 'uitspraak op bezwaar' en in de onder 4.1. weergeven tekstpassage uit deze brief geeft de inspecteur onmiskenbaar te kennen op het bezwaarschrift te beslissen, waarbij hij het bedrag vermeldt waarop de boetebeschikking na bezwaar nader zal worden vastgesteld. Nu gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van de uitspraak is gelegen vóór de dag van de bekendmaking ervan, neemt de beroepstermijn derhalve een aanvang met ingang van 23 augustus 2000 en eindigt zij op dinsdag 3 oktober 2000. Het tegen deze uitspraak gerichte beroepschrift, gedagtekend 18 oktober 2000, is bij het Hof ingekomen op donderdag 19 oktober 2000. Er is geen reden aan te nemen dat het beroepschrift binnen de in artikel 6:7 Awb juncto artikel 26c AWR genoemde termijn ter post is bezorgd, zodat het Hof oordeelt dat het beroepschrift niet is ingediend binnen de daarvoor gestelde termijn.
6.2. Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift de niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het Hof is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een dergelijke verschoonbare termijnoverschrijding. Vaststaat immers dat de uitspraak op het bezwaar van 22 augustus 2000 - waarvan de beroepstermijn eindigde op 3 oktober 2000 - is gevolgd door een beschikking gedagtekend 8 september 2000, waarop eveneens is vermeld 'uitspraak op bezwaar'. Het hof acht het aannemelijk dat het aldus vóór de afloop van de beroepstermijn toezenden van een beschikking met wederom de benaming 'uitspraak op bezwaar' bij gemachtigde verwarring heeft veroorzaakt omtrent de beroepstermijn. Dit temeer nu ook in de toelichting op deze beschikking, zoals weergegeven onder 4.2., wordt gesproken van 'deze uitspraak op bezwaar', met daarbij tevens de toelichting dat 'tegen deze uitspraak op bezwaarschrift' binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak tijdig een beroepschrift bij het gerechtshof kan worden ingediend. Aangezien het beroepschrift op 19 oktober 2000 is ingekomen bij het Hof, derhalve binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking van 8 september 2000, is het Hof van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden gesteld dat belanghebbende in verzuim is geweest, waardoor op grond van artikel 6:11 Awb niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven.
6.3. De omstandigheid dat in de aanvulling op het beroepschrift van belanghebbende d.d. 18 december 2000 de uitspraak van 22 augustus 2000 is aangeduid - en in afschrift is bijgevoegd - als de uitspraak op bezwaar waartegen het beroep wordt ingesteld, doet - anders dan de inspecteur stelt - aan het voorgaande niet af. Het Hof wijst de inspecteur erop dat hij zelf de situatie heeft gecreëerd waarin gemachtigde in verwarring kon worden gebracht omtrent het einde van de beroepstermijn, door aan gemachtigde twee afzonderlijke geschriften ter zake van hetzelfde bezwaar tegen de genomen boetebeschikking toe te zenden met daarop telkens vermeld 'uitspraak op bezwaar' en met daarbij in beide gevallen een rechtsmiddelenverwijzing waarin wordt vermeld dat de beroepstermijn zes weken bedraagt na de dagtekening van 'deze uitspraak'. De inspecteur had ervoor zorg kunnen en dienen te dragen dat op de beschikking van 8 september 2000 niet nogmaals de aanhef 'uitspraak op bezwaar' was vermeld en in beide geschriften een toelichting kunnen opnemen waarin ondubbelzinnig wordt duidelijk gemaakt dat de brief van 22 augustus 2000 de uitspraak op bezwaar is waartegen binnen zes weken tijdig beroep kan worden ingesteld en de beschikking van 8 september 2000 de beschikking waarin het bedrag van de verzuimboete - in overeenstemming met deze uitspraak - nader wordt vastgesteld.
6.4. Voorts overweegt het Hof dat artikel 7:11, tweede lid, Awb, met zich meebrengt dat indien de heroverweging op de grondslag van het bezwaar aanleiding geeft het bestreden besluit te herroepen en een daartoe strekkende beslissing te nemen, voor zover nodig gelijktijdig een nieuw besluit wordt genomen. In dit geval had de inspecteur dus gelijktijdig met de uitspraak op bezwaar een nieuwe beschikking moeten nemen waarbij hij het bedrag van de verzuimboete nader vaststelt op ƒ 10.000. Nu de inspecteur in de uitspraak op bezwaar weliswaar het nader vast te stellen bedrag van de verzuimboete heeft vermeld maar eerst op 8 september 2000 de beschikking heeft genomen waarbij hij het bedrag van de verzuimboete nader heeft vastgesteld, is het Hof van oordeel dat ook hierom redelijkerwijs niet worden geconcludeerd dat belanghebbende in verzuim is geweest door pas naar aanleiding van de ontvangst van deze beschikking - binnen zes weken na de dagtekening ervan - in beroep te komen (vergelijk Hoge Raad 8 maart 2002, nr. 36.382, V-N 2002/29.2). Ook om deze reden dient niet-ontvankelijkverklaring achterwege te blijven.
6.5. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep bij de bestreden uitspraak ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
7. Beslissing:
Het Hof
- verklaart het verzet gegrond, en
- vernietigt de bestreden uitspraak van het lid van de Derde Enkelvoudige Belastingkamer.
De uitspraak is vastgesteld op 25 juni 2002 door mr. Kostense, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van Wessel als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Cassatie:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.