Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5090

Datum uitspraak2002-07-10
Datum gepubliceerd2002-07-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104065/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200104065/1. Datum uitspraak: 10 juli 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats] tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 16 juli 2001 in het geding tussen: appellanten en burgemeester en wethouders van Oegstgeest. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 september 1999 hebben burgemeester en wethouders van Oegstgeest (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van appellanten om toepassing van bestuursdwang betreffende een overkapping op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen. Bij besluit van 26 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaar-en beroepschriften van december 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 16 juli 2001, verzonden op 25 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 15 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 28 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2002, waar appellanten in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. drs. A.C.M. Goud, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het verzoek om handhaving betreft een aan drie zijden open constructie van stalen buizen, die aan een uitbouw aan de achterzijde van de woning is bevestigd, en waar in de zomer zeildoek overheen wordt gespannen bij wijze van zonwering. 2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders ten onrechte de constructie als een vergunningvrije overkapping als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet hebben aangemerkt. Naar hun inschatting, zo hebben appellanten eerst in hoger beroep gesteld, wordt de maximale hoogte van 2,70 m overschreden. De Afdeling vindt daarin geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de vaststelling door burgemeester en wethouders dat het bouwwerk niet hoger is dan 2,70 m. 2.3. Anders dan appellanten betogen, is de Afdeling voorts met de rechtbank van oordeel dat de constructie niet is aan te merken als een uitbreiding van de uitbouw, nu deze aan drie zijden open is en slechts aan de buitenzijde van de uitbouw is bevestigd. 2.4. Niet in geschil is, dat het bouwwerk aan de overige eisen van artikel 43, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet voldoet. De rechtbank is derhalve terecht met burgemeester en wethouders tot het oordeel gekomen dat sprake is van een vergunningvrij bouwwerk. Het betoog van appellanten dat een redelijke uitleg van voornoemd artikel met zich brengt dat slechts één overkapping vergunningvrij kan worden opgericht, kan de Afdeling niet volgen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, stelt het artikel geen grens aan het aantal te bouwen overkappingen, doch slechts aan het te bebouwen deel van het bij het gebouw aansluitende erf. 2.5. Het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan faalt evenzeer. Ingevolge artikel 20 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening blijven de voorschriften van een bestemmingsplan buiten toepassing voorzover deze betrekking hebben op het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet. Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de Woningwet blijft ook de welstandstoets voor die bouwwerken buiten toepassing. 2.6. De Afdeling is derhalve met de rechtbank van oordeel dat burgemeester en wethouders zich terecht niet bevoegd hebben geacht tot handhaving over te gaan. 2.7. Anders dan appellanten betogen, heeft de rechtbank verder op juiste gronden het betoog van appellanten verworpen dat burgemeester en wethouders hun beslissing op bezwaar niet mochten baseren op het advies van de adviescommissie. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat de secretaris van een dergelijke commissie, zoals in dit geval, een ambtenaar van de gemeente is, die ook als procesvertegenwoordiger van burgemeester en wethouders optreedt. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat. w.g. Van Angeren w.g. Roelfsema Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002 27-422.