Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4989

Datum uitspraak2002-07-05
Datum gepubliceerd2002-07-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-02/02614
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE Belastingkamer (voorzieningenrechter) 5 juli 2002 nummer BK-02/02614 UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening van X te Z (hierna: verzoeker) betreffende na te melden besluiten van het hoofd van de eenheid Particulieren P van de Belastingdienst (hierna: verweerder). 1. Aanduiding van de bestreden besluiten Aan verzoeker is met dagtekening 12 april 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 1999 naar een belastbaar inkomen van ƒ 173.637. Met dagtekening 13 april 2002 zijn aan hem aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 117.128 respectievelijk een premie-inkomen van ƒ 84.000. 2. Ontstaan en loop van het geding 2.1. Verzoeker heeft bij brieven van 2 mei en 7 mei 2002 tegen de onder 1 genoemde aanslagen bezwaar gemaakt bij verweerder. 2.2. Bij brief van 27 mei 2002, ingekomen op 29 mei 2002, heeft verzoeker het onderwerpelijke verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Op 19 juni 2002 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden. Ter zake van het verzoek is een griffierecht geheven van € 29. 2.3. Bij uitspraak van 17 juni 2002 is verweerder gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het bezwaar tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 en heeft hij die aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 107.026. Bij uitspraken van dezelfde datum heeft verweerder het bezwaarschrift tegen de overige aanslagen afgewezen en de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 2000 gehandhaafd. 2.4. Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 juni 2002, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen verzoeker en zijn gemachtigde mr. A alsmede B en C, namens verweerder. Verzoeker heeft ter zitting één stuk overgelegd. Tevens heeft hij op de voet van artikel 8:81, vijfde lid, Awb een beroepschrift tegen de onder 2.3 genoemde uitspraken ingediend. 2.5. Op verzoek van verzoeker, en met instemming van verweerder en de voorzieningenrechter, worden de gedingstukken betreffende de eerder voor het Hof gevoerde procedures met nummers BK-01/00404 en BK-01/00768 aangemerkt als gedingstukken in de onderhavige zaak. 3. Karakter voorlopige voorziening Ingevolge artikel 8:81, lid 1, Awb kan, indien tegen een besluit bij de belastingkamer van het gerechtshof beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het gerechtshof, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van het gerechtshof die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 4. Vaststaande feiten 4.1. Verzoeker is ongehuwd en woont in een huurwoning in Z. Hij heeft vier kinderen. Verzoeker heeft in 1999 en 2000 uitkeringen genoten op grond van de Algemene Bijstandwet (hierna: ABW). 4.2. In september 2000 is verzoeker door de Regiopolitie aangehouden naar aanleiding van een internationaal rechtshulpverzoek van de Officier van Justitie te Q in het kader van een onderzoek naar het witwassen van gelden, waarbij verzoeker betrokken zou zijn. Verzoeker zou een bedrag van $690.000 hebben laten overbrengen naar Q. Ten tijde van de aanhouding maakte verzoeker gebruik van een personenauto van het merk Chrysler met kenteken AA-BB-00 (hierna: Chrysler). Verzoeker heeft tegenover de politie verklaard dat genoemde auto zijn eigendom is en dat hij veel geld in het casino met gokken verdient. De Chrysler is in beslag genomen. 4.3. In de woning van verzoeker is huiszoeking verricht waarbij een geldbedrag van ongeveer ƒ 6.000 en vier mobiele telefoons in beslag zijn genomen. Daarnaast zijn diverse kwitanties, aankoopbonnen, afschriften van vliegtickets en dergelijke in beslag genomen. In de woning van verzoeker werden verder tekeningen aangetroffen van een nieuw te bouwen woning in Q. 4.4. Omdat de Regiopolitie het vermoeden had dat sprake was van belastingfraude werd contact gezocht met de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: FIOD). De FIOD heeft vervolgens met toestemming van de Officier van Justitie de in het kader van deze aanhouding en doorzoeking opgemaakte processen-verbaal op de fiscale merites onderzocht. Hiervan is een zogenoemd subjectdetectierapport (hierna: het rapport) opgemaakt op 19 oktober 2000. Daaruit komt naar voren dat ten tijde van het opstellen van dat rapport een BMW 520i op naam van verzoeker geregistreerd staat en dat verzoeker een regelmatig bezoeker van het casino is. Verder heeft het Grenswisselkantoor gemeld dat belanghebbende twee ongebruikelijke geldtransacties heeft verricht, één in 1999 ten bedrage van ƒ 11.500 en één in 2000 van ƒ 5.000. In het rapport is aan de hand van de bij de huiszoeking inbeslaggenomen stukken een overzicht gemaakt van de uitgaven van verzoeker, die hij in de jaren 1999 en 2000 heeft gedaan naast de huur voor zijn woning met garagebox, bijdragen in zijn levensonderhoud en dat van zijn kinderen, energiekosten, gemeentelijke heffingen, motorrijtuigenbelasting en dergelijke. Daaruit werd de conclusie getrokken dat verzoeker, die bij de belastingdienst niet beschreven was, over een of meer andere bronnen van inkomen moet hebben beschikt dan de bron (de ABW-uitkering) die bij de belastingdienst bekend was. Vervolgens zijn aan verzoeker de onder 1 genoemde aanslagen opgelegd overeenkomstig het voorstel in het rapport. 4.5. Op de Chrysler, het geldbedrag en de telefoons is door de Ontvanger (executoriaal) beslag gelegd ter zake van op 26 oktober 2000 aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1999 en 2000. Deze aanslagen zijn dadelijk en ineens invorderbaar verklaard op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel b, en artikel 15 van de Invorderingswet 1990. De Chrysler is op 28 november 2000 verkocht aan de Dienst der Domeinen voor een bedrag van ƒ 20.000. 5. Inhoud van het verzoek en standpunten 5.1. Verzoeker vraagt op basis van een voorlopig oordeel: a) verweerder te gelasten de aanslagen te verminderen tot nihil, althans tot een ander in goede justitie te bepalen bedrag; b) de aanslagen te schorsen; c) de Ontvanger van de Belastingdienst te gelasten de in beslag genomen goederen binnen twee werkdagen na de uitspraak aan verzoeker terug te geven; d) verweerder te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure. Voor de gronden waarop het verzoek is gebaseerd, wordt verwezen naar de gedingstukken. 5.2. Verweerder neemt het standpunt in dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, dat de voorzieningenrechter onbevoegd is ten aanzien van het onder 5.1, sub c) bedoelde verzoek en dat het verzoek overigens moet worden afgewezen. 5.3. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht. Verzoeker heeft ter zitting verzocht om, in afwijking in zoverre van het Besluit proceskosten bestuursrecht, een vergoeding van de volledige proceskosten toe te kennen op grond van artikel 6 van het EVRM. De proceskosten zijn door hem gesteld op € 1.432,70 ter zake van rechtskundige bijstand. 6. Overwegingen ten aanzien van het verzoek 6.1. Nu het te dezen gaat om een beoordeling van het bestreden besluit in het kader van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, kan slechts aan het verzoek om vernietiging dan wel vermindering van de aanslagen worden voldaan indien onmiskenbaar sprake is van een lichtvaardig of onrechtmatig genomen besluit. Mede gelet op de stand waarin de hoofdzaak zich bevindt, kan de toetsing derhalve slechts een marginale zijn. Gelet op de onder 4.1 tot en met 4.4 vermelde feiten, de door de Inspecteur in de stukken gegeven motivering van de onderhavige aanslagen en de eerdere uitspraken van (de president van) dit Hof in de zaken met de nummers BK-01/00404 en BK-01/00768, kan niet worden gezegd dat de onderhavige onder 1 genoemde aanslagen, zoals die na de uitspraken op de bezwaarschriften luiden, onmiskenbaar onjuist zijn of op lichtvaardige gronden zijn vastgesteld. Derhalve is er onvoldoende reden om deze aanslagen te verminderen dan wel te schorsen. 6.2. Het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, Awb brengt mee dat de op grond van dat artikel gevraagde voorlopige voorziening betrekking heeft op het besluit waartegen bezwaar respectievelijk beroep is ingesteld. Aangezien het beslag op de Chrysler, het geld en de telefoons niet is gelegd ter zake van de onder 1 genoemde aanslagen, waarop de hoofdzaak betrekking heeft, kan het verzoek om opheffing van dat beslag reeds om die reden niet worden toegewezen. 6.3. Gelet op het vorenoverwogene is het verzoek is niet voor toewijzing vatbaar. 7. Proceskosten De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb. 8. Beslissing De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Deze uitspraak is vastgesteld op 5 juli 2002 door mr. Tijnagel als voorzieningenrechter. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Holdert. aangetekend aan partijen verzonden: 05-07-2002