Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4819

Datum uitspraak2002-07-02
Datum gepubliceerd2002-07-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/037047-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/037047-02 Datum uitspraak: 2 juli 2002 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, vijfde meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te Melchow (Duitsland) op 11 maart 1941, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in het Huis van Bewaring [adres] De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2002. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen ----- 3. Waardering van het bewijs 3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 4 primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. 3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: ten aanzien van 1: zij in de periode van 16 januari 2002 tot en met 17 januari 2002 te Amsterdam telkens opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw (gevestigd aan de Cruquiusweg 31), toebehorende aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, heeft beschadigd door telkens met verf teksten en/of Davidsterren op muren en ramen van dat gebouw aan te brengen; ten aanzien van 2: zij op 17 januari 2002 te Amsterdam [betrokkene] en tot op heden onbekend gebleven opsporingsambtenaren heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een knalrevolver op die [betrokkene] en opsporingsambtenaren gericht (waarbij zij, verdachte, de indruk wilde wekken dat zij geen knalrevolver, maar een echt vuurwapen vasthield) en die revolver heeft afgedrukt/afgevuurd en daarbij voornoemde [betrokkene] en opsporingsambtenaren dreigend de woorden toegevoegd: "Ik schiet als jullie mij naderen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; ten aanzien van 3: zij op 17 januari 2002 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een knalrevolver (met opschrift RG 59 le petit, cal. 9mm, Germany, PTB 527) en munitie van categorie II, te weten vijf knalpatronen (kaliber 9mm), voorhanden heeft gehad; ten aanzien van 4: zij op 16 januari 2002 te Amsterdam ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een gebouw (gevestigd aan de Cruquiusweg 31), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, met dat opzet een brandbare vloeistof door een brievenbus in dat gebouw heeft gespoten en die vloeistof vervolgens in brand heeft gestoken. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straf De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft volgens een vooropgezet plan tot twee keer toe de ramen en muren van een gebouw beklad met teksten en grote Davidsterren. Tevens heeft zij gepoogd om het pand in brand te steken. Verdachte is hiervoor speciaal naar Nederland afgereisd en had zichzelf voorzien van een knalrevolver, om zich er zeker van te stellen dat zij niet gestoord zou worden bij haar werkzaamheden. Toen de politie arriveerde heeft zij, ter voorkoming van haar arrestatie, het wapen gericht op de opsporingsambtenaren en gedreigd dat zij het wapen zou afvuren als deze opsporingsambtenaren haar zouden naderen. Om haar woorden kracht bij te zetten heeft zij het wapen ook daadwerkelijk afgedrukt/afgevuurd. Dit betreffen ernstige feiten. Dergelijke feiten versterken bovendien de reeds in de samenleving levende gevoelens van onrust en onveiligheid. De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtings-rapport betreffende verdachte van 12 juni 2002, opgemaakt door [H.H.], werkzaam bij Leger des Heils te Utrecht. Verdachte heeft uitdrukkelijk verklaard niet mee te willen werken aan de totstandkoming van een psychiatrisch rapport. Verdachte heeft - naar eigen zeggen - geen spijt of berouw van haar daden en acht zichzelf volledig toerekeningsvatbaar. Zij heeft de delicten vanuit een sterke persoonlijke overtuiging gepleegd. Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan acht de rechtbank de straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 157, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart het onder 4 primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van 1: § opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd; ten aanzien van 2: § bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht; ten aanzien van 3: § handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd; ten aanzien van 4: § poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Beveelt dat een gedeelte, groot vijf (5) maanden van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaar vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. Hartsuiker, voorzitter, mrs. R. de Ruijter en J.J. Molenaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.B. de Boer, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2002.