Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4737

Datum uitspraak2002-06-27
Datum gepubliceerd2002-06-28
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/44107, 02/44110
Statusgepubliceerd


Indicatie

AC / Angola / categoriale bescherming AC-procedure. Angolese asielzoeker maakt aanspraak op toepassing categoriaal beschermingsbeleid, met name vanwege de zeer slechte algemene humanitaire situatie in Luanda en omgeving. Toetsing Angola-beleid bij brief van 1 juni 2001 (TK 19637 nr. 589). De voorzieningenrechter acht verweerders beleid volgens de Notitie over het beleid van categoriale bescherming (TK 19637 nr. 588) dat de algemene humanitaire situatie in beginsel geen aanleiding vormt voor het voeren van een beleid van categoriale bescherming, tenzij sprake is van een categoriale noodsituatie (een categoriaal risico voor lijf en leden), niet kennelijk onredelijk. Uit de ambtsberichten kan worden afgeleid, dat de algemene humanitaire situatie in Luanda en omgeving een zeer laag niveau heeft. De situatie waarin ontheemden in Luanda en omgeving verkeren is niet categoriaal slechter dan die van de andere stadsbewoners. Mede gezien de omstandigheid dat geen melding wordt gemaakt van hongersnood (van substantiële omvang) in Luanda en omgeving, kan uit de ambtsberichten daarom niet afgeleid worden, dat de algemene humanitaire situatie in Luanda en omgeving naar plaatselijke maatstaven een zodanig niveau heeft, dat er voor inwoners van dat gebied, voor de categorie ontheemden dan wel voor een bepaalbare categorie ontheemden in zijn algemeenheid een categoriaal risico voor lijf en leden bestaat. Mede gezien de ruime beoordelingsmarge van verweerder is de conclusie dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een beleid van categoriale bescherming voor Angola niet is geïndiceerd. Afwijzing verzoek. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Nevenzittingsplaats Arnhem Vreemdelingenkamer Voorzieningenrechter Registratienummer: AWB 02/44107 en 02/44110 Datum uitspraak: 27 juni 2002 Uitspraak ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de zaak van A, geboren op [...] 1974, van Angolese nationaliteit, verzoeker, gemachtigde mr. Y.G.F. Coenders, tegen DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE (Immigratie- en Naturalisatiedienst), verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. Elkhannaji, ambtenaar in dienst van de IND. Het procesverloop Op 6 juni 2002 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Bij besluit van 10 juni 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar. Verzoeker heeft daartegen bij brief van 10 juni 2002 beroep ingesteld. Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 10 juni 2002 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist. Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 21 juni 2002. Verzoeker is verschenen bij gemachtigde mr. R. Hendriks. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De beoordeling Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Indien nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling, kan de voorzieningenrechter, ingevolge artikel 8:86 van de Awb, na de zitting onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. Het beroep is gericht tegen het besluit van 10 juni 2002, waarbij de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in het Aanmeldcentrum te Zevenaar is afgewezen binnen 48 proces-uren. Bij de toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen, gaat het er om of het besluit binnen 48 proces-uren op zorgvuldige wijze is genomen. Dit mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing. Het geschil is beperkt tot de vraag of verzoeker aanspraak heeft op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de inwilligingsgrond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Ingevolge die bepaling kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van verweerder van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur indicatoren aangewezen die in ieder geval worden betrokken in de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onder d. Blijkens artikel 3.106, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) is een van die indicatoren "de aard van het geweld in het land van herkomst, met name de ernst van de schendingen van de mensenrechten en het oorlogsrecht, de mate van willekeur, de mate waarin het geweld voorkomt en de mate van geografische spreiding van het geweld". Blijkens de Nota van Toelichting (Stb. 2000, nr. 497, p. 172) is de vvtv-indicatorenbrief van verweerder van 18 december 1997 (TK, 1997-1998, 19 637, nr. 308) tot uitgangspunt genomen. De tekst van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 stelt buiten twijfel dat de vraag of een asielzoeker op die grond voor toelating in aanmerking komt, moet worden beantwoord aan de hand van een beoordeling van de algehele situatie in het land van herkomst. Ter zake daarvan komt verweerder een ruime beoordelingsmarge toe, waarvan de aanwending de toetsing in rechte slechts dan niet kan doorstaan, indien verweerder bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot een bepaalde beoordeling heeft kunnen komen. Het bestreden besluit is gebaseerd op het beleid dat is neergelegd in de brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 1 juni 2001 (TK, 2000-2001, 19 637, nr. 589). In die brief is verweerder op basis van de ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken van 26 juni 2000 en 4 mei 2001 tot de conclusie gekomen, dat het sedert 28 augustus 1998 gevoerde uitstel van vertrek beleid voor afgewezen asielzoekers afkomstig uit Angola wordt beëindigd, alsmede dat er geen grond is voor een besluit- en vertrekmoratorium of voor het voeren van een categoriaal beschermingsbeleid zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Laatstgenoemde conclusie is gebaseerd op het oordeel dat het op grond van de veiligheidssituatie niet van bijzondere hardheid is om afgewezen asielzoekers te verwijderen naar Angola, terwijl in het licht van de Notitie over het beleid van categoriale bescherming (TK, 2000-2001, 19 637, nr. 588) een beleid van categoriale bescherming op basis van de algemene humanitaire situatie niet geïndiceerd is. Bij het oordeel over de veiligheidssituatie heeft verweerder de mate waarin het geweld voorkomt en de mate van geografische spreiding betrokken. Kennelijk heeft verweerder een binnenlands verblijfsalternatief aangenomen in het relatief veilig gebied (gezien het ambtsbericht van 4 mei 2001 betreft dat de hoofdstad Luanda en een straal van ongeveer 50 kilometer daar omheen, hierna aan te duiden als: Luanda en omgeving). Dit beleid heeft de instemming van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gekregen en is neergelegd in het landgebonden deel van de Vreemdelingencirculaire 2000 (middels TBV 2001/18 van 12 juli 2001, Stcrt. 16 juli 2001, nr. 134). Verzoeker heeft, zakelijk samengevat, aangevoerd, dat in strijd is gehandeld met de afspraak tussen IND en rechtshulp om een beleidswijziging pas in het Aanmeldcentrum door te voeren nadat duidelijk is geworden dat die beleidswijziging door de rechter wordt geaccordeerd. Deze grond wordt verworpen. De beslissing dat voor uit Angola afkomstige asielzoekers geen categoriaal beschermingsbeleid wordt gevoerd, is niet genomen in de AC-procedure, doch bij een vanwege verweerder vastgestelde brief, die vervolgens voorwerp is geweest van overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Na de vaststelling kon het daarin neergelegde beleid de grondslag vormen voor besluiten op individuele asielaanvragen die, indien de zaak zich daarvoor overigens leent, kunnen worden afgewezen in de AC-procedure, ook als de rechter zich over de rechtmatigheid ervan nog niet heeft uitgelaten. Dat in het verleden een andersluidende afspraak tussen verweerder en organisaties van rechtshulp aan asielzoekers heeft bestaan, doet daaraan niet af, nu verweerder die afspraak heeft opgezegd en geen rechtsregel zich daartegen verzet. Verder heeft verzoeker, zakelijk samengevat, aangevoerd, dat het niet-voeren van een categoriaal beschermingsbeleid kennelijk onredelijk is, in het bijzonder vanwege de slechte humanitaire situatie in Luanda en omgeving. Daarover wordt als volgt geoordeeld. Blijkens de in artikel 3.106 van het Vb 2000 opgenomen indicator(en) zijn doel en strekking van de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 opgenomen inwilligingsgrond het bieden van bescherming tegen geweld. De algemene humanitaire situatie in het land van herkomst is niet als relevante indicator vermeld. Blijkens de Notitie over het beleid van categoriale bescherming (p. 4) is het "niet goed denkbaar dat de algemene humanitaire situatie in een bepaald land zodanig is dat voor alle burgers in dat land, naar plaatselijke maatstaven gemeten, een categoriale noodsituatie bestaat, dat wil zeggen dat er in zijn algemeenheid een categoriaal risico voor lijf en leden bestaat ten gevolge van de algemene humanitaire situatie. Dat de humanitaire situatie zorgelijk is of dat het niveau van de beschikbare basisvoorzieningen naar Nederlandse maatstaven te wensen overlaat is in ieder geval niet voldoende voor de conclusie dat sprake is van een categoriale noodsituatie. Het niveau van de humanitaire voorzieningen verschilt overal ter wereld en ligt in grote delen van de wereld op een zeer laag niveau in vergelijking met de Nederlandse situatie. Dit kan echter geen reden zijn om tot statusverlening in Nederland over te gaan. Er zijn andere instrumenten ontwikkeld om deze ongelijkheid op te heffen, bijvoorbeeld in het kader van ontwikkelingssamenwerking. De algemene humanitaire situatie zal dus in beginsel geen aanleiding kunnen vormen voor het voeren van een beleid van categoriale bescherming." Volgens voornoemde Notitie (p. 7) speelt bij de beoordeling of een verblijfsalternatief aanwezig is, "de vraag of in zijn algemeenheid een mogelijkheid bestaat om een verblijfsalternatief te vinden in een ander deel van het land van herkomst om zich in die zin te onttrekken aan de categoriaal beschermenswaardige geweldsituatie. Hierbij is van belang hetgeen is overwogen met betrekking tot de geografische spreiding van het geweld. Vervolgens zal in deze beoordeling overwogen worden of de humanitaire situatie voor ontheemden in die gebieden zodanig is dat, naar plaatselijke maatstaven gemeten, een categoriale humanitaire noodsituatie zou ontstaan. Ik acht een verblijfsalternatief aanwezig indien beschikbare algemene informatie, waarbij in hoofdzaak gedacht wordt aan de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken, geen aanknopingspunten biedt voor de beoordeling dat er naar plaatselijke maatstaven gemeten een categoriale humanitaire noodsituatie voor ontheemden zou kunnen bestaan, dat wil zeggen dat er in zijn algemeenheid een categoriaal risico voor lijf en leden bestaat ten gevolge van de algemene humanitaire situatie." Dit beleid is (volgens vaste rechtspraak van deze rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) niet kennelijk onredelijk. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, biedt geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de informatie over de veiligheidssituatie in Luanda en omgeving in de ambtsberichten van 26 juni 2000 en 4 mei 2001. Evenmin heeft verzoeker voldoende concreet aangegeven waarom verweerder op grond van die informatie in redelijkheid niet tot het oordeel heeft mogen komen, dat het op grond van die situatie niet van bijzondere hardheid is om van afgewezen asielzoekers te verlangen dat zij terugkeren naar Angola. Overigens is gesteld noch gebleken dat de ambtsberichten van 13 februari 2002 en 17 april 2002 verweerder tot een ander oordeel over de veiligheidssituatie in Luanda en omgeving noopten. In het ambtsbericht van 26 juni 2000 wordt (op p. 18) vermeld, dat het grootste deel van de Angolese bevolking onder de armoedegrens leeft en dat een groot gedeelte van de bevolking, vooral ontheemden, afhankelijk is van voedselverstrekking door niet-gouvernementele organisaties (hierna: ngo's) en internationale organisaties zoals het Wereldvoedselprogramma. Deze informatie betreft de situatie in Angola in het algemeen. Over de situatie in Luanda en omgeving wordt (op p. 19) vermeld, dat een groot deel van de bevolking van Luanda wordt gevormd door binnenlandse vluchtelingen, en dat in de vluchtelingenkampen en volkswijken van Luanda dankzij ngo's en ontwikkelingsprogramma's zeer basale sociale voorzieningen (voedsel, huisvesting, drinkwatervoorziening, gezondheidszorg, onderwijs) in stand gehouden worden, die echter ontoereikend zijn om in alle basisbehoeften van de bevolking te voorzien. Elders (p. 37) wordt vermeld, dat als men over goede contacten (familie, kennissen), werk of de nodige middelen beschikt, in Luanda in zijn levensonderhoud zal kunnen voorzien en anders is aangewezen op charitatieve instellingen, die onvoldoende capaciteit hebben om in alle basisbehoeften van de gehele bevolking te voorzien. Vergelijkbare informatie is opgenomen in de ambtsberichten van 4 mei 2001 en 13 februari 2002, met de belangrijke aanvulling in het ambtsbericht van 13 februari 2002 (p. 57) dat in Luanda geen voedsel wordt verstrekt door de internationale hulporganisaties, omdat daarvoor de aantallen ontheemden te groot zijn, de armoede te wijd verspreid is en het onderscheid tussen ontheemden en andere stadsbewoners moeilijk te maken is, dat daardoor de humanitaire situatie voor ontheemden in Luanda met name direct na aankomst erg slecht is en dat de meeste ontheemden niet in kampen terechtkomen maar hun eigen weg zoeken in de informele economie van Luanda. Uit het voorgaande kan worden afgeleid, dat de algemene humanitaire situatie in Luanda en omgeving een zeer laag niveau heeft. In dit verband is van belang, dat de beoordeling of sprake is van een categoriale noodsituatie in verweerders beleid is gerelateerd aan de plaatselijke maatstaven. Eveneens volgt uit het voorgaande, dat de humanitaire situatie van een aantal ontheemden erg slecht is; kennelijk is er een aantal ontheemden, dat zich nog bevindt onder het reeds zeer lage niveau van de plaatselijke maatstaven en - dus - (mogelijk) honger lijdt. Als dat zo is, geldt dat evenzeer voor een aantal andere bewoners van Luanda (en omgeving), gezien de daar heersende armoede en de opmerking dat de in stand gehouden sociale voorzieningen ontoereikend zijn om in alle basisbehoeften te voorzien, het een eigen weg zoeken van de meeste ontheemden in de informele economie van Luanda en het moeilijk te maken onderscheid tussen ontheemden en andere stadsbewoners. Kennelijk is de situatie waarin ontheemden verkeren dus niet categoriaal slechter dan die van de andere stadsbewoners. Mede gezien de omstandigheid dat geen melding wordt gemaakt van hongersnood (van substantiële omvang) in Luanda en omgeving, kan uit de ambtsberichten daarom niet afgeleid worden, dat de algemene humanitaire situatie in Luanda en omgeving naar plaatselijke maatstaven een zodanig niveau heeft, dat er voor inwoners van dat gebied, voor de categorie ontheemden dan wel voor een bepaalbare categorie ontheemden in zijn algemeenheid een categoriaal risico voor lijf en leden bestaat. Verzoeker heeft geen concrete aanwijzingen naar voren gebracht, dat in Luanda en omgeving sprake is van een categoriale situatie van hongersnood voor ontheemden in het algemeen dan wel voor ontheemden die vanuit het buitenland (gedwongen) zijn teruggekeerd die afwijkt van de, zeer slechte, algemene humanitaire situatie waarin alle arme bewoners van Luanda en omgeving verkeren. Overgelegde berichten over verslechtering van de algemene humanitaire situatie en toename van het aantal ontheemden in Angola zien overigens op de situatie in de (voormalige) conflictgebieden elders in Angola, die thans voor hulpverleners (beter) toegankelijk zijn geworden. In zijn brief van 1 juni 2001 heeft verweerder aangegeven, dat hij de humanitaire overwegingen in het standpunt van UNHCR minder zwaar heeft meegewogen in de beoordelingsvorming, omdat verweerder voor wat betreft de invulling van het nationale beleid algemene humanitaire factoren niet op dezelfde wijze meeweegt als UNHCR heeft gedaan. Gezien zijn beoordelingsmarge heeft verweerder dat in redelijkheid kunnen doen. In onderling verband en samenhang leidt het voorgaande, mede gezien de ruime beoordelingsmarge van verweerder, tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een beleid van categoriale bescherming voor Angola niet is geïndiceerd. Gezien de ambtsberichten heeft verweerder immers (impliciet) in redelijkheid kunnen oordelen dat er, naar plaatselijke maatstaven gemeten, niet een categoriaal risico voor lijf en leden voor ontheemden bestaat ten gevolge van de algemene humanitaire situatie in Luanda. Het beroep is derhalve ongegrond. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, heeft verzoeker geen belang meer bij de gevraagde voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding. De beslissing De voorzieningenrechter: verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2002 in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. Hermans als griffier. de griffier de voorzieningenrechter Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Bij het beroepschrift dient een afschrift van de uitspraak overgelegd te worden. Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden: 27 juni 2002