Jurisprudentie
AE4293
Datum uitspraak2002-06-19
Datum gepubliceerd2002-06-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200101406/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-06-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200101406/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aanbrengen van stuclaag op woonboerderij is niet een verandering van niet-ingrijpende aard.
Weigering door appellanten van bouwvergunning voor het aanbrengen van een witte stuclaag op de buitengevels van een woonboerderij. De rechtbank Leeuwarden heeft vervolgens bepaald dat hiervoor geen bouwvergunning is vereist. Anders dan de rechtbank is de Afdeling is van oordeel dat het aanbrengen van de stuclaag is aan te merken als bouwen in de zin van art. 40.1 jo 1.1.a Woningwet. Beslissend daarvoor is dat er sprake is van een constructieve voorziening. Door het opbrengen van het bouwmateriaal op de gevels wijzigt immers niet alleen het aangezicht, maar ook de bouwkundige staat daarvan. Ten aanzien van de vraag of het aanbrengen van de witte stuclaag kan worden beschouwd als vergunningvrij bouwen in de zin van art. 43.1 onder e Woningwet overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 03-03-1998, gepubliceerd in de Gemeentestem 7083, 12 LJN url('AE4771',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=35923), dat de term "van niet-ingrijpende aard" niet alleen in bouwkundige maar ook in stedenbouwkundige zin dient te worden opgevat. Bij dat laatste aspect spelen zowel het planologische als het feitelijke effect dat de ter beoordeling staande verandering op de omgeving heeft een rol.
Appellanten hebben zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het wit stuken van de gevels afbreuk doet aan de specifieke bouwstijl van de in dit gebied aanwezige (woon)boerderijen en daarmee een substantiële en ingrijpende inbreuk op de bestaande landelijke omgeving vormt.
Zij hebben dan ook terecht aangenomen dat het niet een verandering van niet-ingrijpende aard vormt.
Hoger beroep gegrond.
Burgemeester en wethouders van Achtkarspelen, appellanten.
mrs. P.J. Boukema, P.J.J. van Buuren, T.M.A. Claessens
Uitspraak
200101406/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Achtkarspelen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 2 februari 2001 in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats]
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 1998 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan [verzoekers] een bouwvergunning te verlenen voor het aanbrengen van een witte stuclaag op de buitengevels van hun woonboerderij aan de[locatie] te [plaats] (hierna: de woonboerderij).
Bij besluit van 24 december 1998 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [verzoekers] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 2 februari 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het besluit van 2 juli 1998 herroepen en bepaald dat geen bouwvergunning is vereist voor het aanbrengen van een stuclaag op de buitengevel van de woonboerderij. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 15 maart 2001 hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 augustus 2001 is namens [verzoekers] een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door K.J. Bos, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het geschil in hoger beroep spitst zich eerst toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders er ten onrechte vanuit zijn gegaan dat voor het aanbrengen van een witte stuclaag op de buitengevels van de woonboerderij een bouwvergunning is vereist.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet wordt onder bouwen verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
2.3. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het aanbrengen van de stuclaag is aan te merken als bouwen in evenbedoelde zin. Beslissend daarvoor is dat er sprake is van een constructieve voorziening. Door het opbrengen van het bouwmateriaal op de gevels wijzigt immers niet alleen het aangezicht, maar ook de bouwkundige staat daarvan.
2.4. De Afdeling ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het aanbrengen van de witte stuclaag kan worden beschouwd als vergunningvrij bouwen als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder e, van de Woningwet. In dit artikel is bepaald dat geen bouwvergunning is vereist voor het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard aan een bouwwerk, met dien verstande dat die veranderingen geen betrekking hebben op de draagconstructie van het bouwwerk, geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaatsvindt en het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd. Zoals de Afdeling reeds herhaaldelijk heeft overwogen – zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 maart 1998, zaak nr. H01.97.0200 (gepubliceerd Gst. 7083,12) - dient de term "van niet-ingrijpende aard" niet alleen in bouwkundige maar ook in stedenbouwkundige zin te worden opgevat. Bij dat laatste aspect spelen zowel het planologische als het feitelijke effect dat de ter beoordeling staande verandering op de omgeving heeft een rol. De Afdeling is van oordeel dat burgemeester en wethouders zich op goede gronden op het standpunt hebben gesteld dat het wit stuken van de gevels afbreuk doet aan de specifieke bouwstijl van de in dit gebied aanwezige (woon)boerderijen en daarmee een substantiële en ingrijpende inbreuk op de bestaande landelijke omgeving vormt. Zij hebben dan ook terecht aangenomen dat het niet een verandering van niet-ingrijpende aard vormt in vorenbedoelde zin.
2.5. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor het aanbrengen van de stuclaag geen bouwvergunning was vereist.
2.6. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [verzoekers] zelf afdoen.
2.7. Hiervoor is reeds overwogen dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat het aanbrengen van de stuclaag bouwvergunningplichtig is. Door [verzoekers] is in beroep nog aangevoerd dat burgemeester en wethouders zich bij hun besluitvorming niet op het negatieve welstandsadvies van 6 mei 1998 hadden mogen baseren. Dat de welstandscommissie geen juist beeld heeft gehad van (de staat van) het bestaande pand, zoals [verzoekers] heeft betoogd, acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt. [Verzoekers] heeft voorts geen tegenadvies overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Er bestaat dan ook geen grond om te oordelen dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid op het negatieve advies van de welstandscommissie mochten afgaan. Gelet op het dwingend bepaalde in artikel 44 van de Woningwet dienden burgemeester en wethouders dan ook de bouwvergunning te weigeren. Het beroep van [verzoekers] dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 2 februari 2001, kenmerk 99/101 WW44;
III. verklaart het bij de rechtbank door [verzoekers] ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J. Boukema, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Boukema w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002
27-369.