Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3702

Datum uitspraak2002-05-31
Datum gepubliceerd2002-06-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-02/02267
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE Belastingkamer (voorzieningenrechter) 31 mei 2002 nummer BK-02/02267 UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van X te Z (hierna: verzoeker). 1. Gevraagde voorlopige voorziening Een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is verzocht ten aanzien van het bericht met dagtekening 3 mei 2002 van de ontvanger van de eenheid P van de Belastingdienst, waarin hij meedeelt niet accoord te gaan met de door verzoeker voorgestelde betalingsregeling ten aanzien van het op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1999 verschuldigde bedrag en hij bericht dit bedrag te zullen verrekenen met aan verzoeker uit te betalen termijnen van de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2002. 2. Overwegingen omtrent het verzoek 2.1. Ingevolge artikel 8:81, lid 1, Awb kan, indien tegen een besluit bij het gerechtshof beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het gerechtshof, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van het gerechtshof, dat bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 2.2. Artikel 8:83, lid 3, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder toepassing van lid 1 van genoemd artikel, dat wil zeggen zonder partijen uit te nodigen op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. 2.3. In het belastingrecht geldt een gesloten stelsel van rechtsmiddelen waarbij niet tegen elke fiscale beschikking bezwaar en, na uitspraak op bezwaar, beroep bij de belastingrechter mogelijk is, maar alleen tegen die beschikkingen waartegen de belastingwet door de vermelding "voor bezwaar vatbare beschikking" dat bezwaar expliciet opent. Het in 2.1 genoemde bezwaar dient dus betrekking te hebben op een zogenoemde "voor bezwaar vatbare beschikking" die ingevolge enige bepaling van de belastingwet is genomen (zie artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). 2.4. Het bericht van de ontvanger van 3 mei 2002, waarin aan verzoeker wordt medegedeeld dat uitstel van betaling is geweigerd en dat de door de ontvanger te innen belastingbedragen verrekend worden met uit te betalen belastingbedragen, is gegeven op grond van het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van de Invorderingswet 1990 en levert niet de hiervoor bedoelde "voor bezwaar vatbare beschikking" op. Er kan dan geen twijfel over bestaan dat het gerechtshof niet bevoegd is en ook nimmer kan worden in de hoofdzaak. Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is op het verzoek een voorlopige voorziening te treffen. Derhalve moet worden beslist als hierna te melden. 3. Proceskosten De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb. 4. Beslissing De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd. Deze uitspraak is vastgesteld op 31 mei 2002 door mr. Tijnagel als voorzieningenrechter. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier. Aangetekend aan partijen verzonden: 31 mei 2002. blz. 2/2