Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3607

Datum uitspraak2002-05-31
Datum gepubliceerd2002-06-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 379/02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 379/02 31 mei 2002 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het verzet van X te Z tegen de beschikking van de voorzitter van de belastingkamer van 1 maart 2002. De voorzitter heeft bij voormelde beschikking uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de Gemeente De Wolden te Ruinen (: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de te zijn aanzien genomen beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken. Ingevolge de artikelen 26, eerste lid en 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht kan hij, die bezwaar heeft tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar, binnen zes weken na dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij het gerechtshof. De uitspraak van de heffingsambtenaar is gedagtekend 13 december 2001 en het beroepschrift is ter post bezorgd op 12 februari 2002, derhalve niet binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak. Om deze reden heeft de voorzitter bij beschikking van 1 maart 2002 de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Tegen deze beschikking is de belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij een verzet-schrift dat is ingediend op 19 maart 2002. De heffingsambtenaar heeft hierop schriftelijk gereageerd. Belanghebbende heeft niet gevraagd om over zijn verzet te worden gehoord, terwijl het hof geen aanleiding heeft gevonden hem uit eigen beweging te horen. Belanghebbende stelt in zijn verzetschrift dat hij niet binnen de termijn van zes weken in beroep kon komen omdat hij op dat moment niet op de hoogte was van hetgeen hem later is gebleken en waarop hij zijn beroep grondt. Het hof is van oordeel dat later aan de belanghebbende bekend geworden feiten er niet toe kunnen leiden dat een te laat ingediend beroepschrift alsnog onder toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht ontvankelijk wordt geacht. Derhalve is het aan belanghebbende zelf te wijten dat zijn beroepschrift te laat is ingediend bij het hof. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is daarom geen sprake. Op grond van het vorenoverwogene dient als volgt te worden beslist: Het hof verklaart het verzet ongegrond. Gedaan op 31 mei 2002 door prof mr. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier Lorist en onderte-kend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier. Op 5 juni 2002 afschrift aangetekend verzonden aan bei-de partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.