Jurisprudentie
AE3582
Datum uitspraak2002-04-18
Datum gepubliceerd2002-06-04
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201257/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-06-04
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201257/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Raad
van State 200201257/1.
Datum uitspraak: 18 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 februari 2002 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2001 heeft appellant een aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, (hierna: de rechtbank) zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, voorzover dat is gericht tegen de weigering de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als alleenstaande minderjarige vreemdeling te verlenen, het beroepschrift in zoverre doorgezonden aan appellant om als bezwaarschrift te behandelen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Venekamp, ambtenaar ten departemente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De enige door appellant voorgedragen grief klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 8 november 2001 geen weigering bevat de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als alleenstaande minderjarige vreemdeling te verlenen. Volgens appellant heeft de rechtbank zich derhalve ten onrechte onbevoegd verklaard tot kennisneming van het beroep in zoverre dit zich richt tegen een zodanige weigering en evenzeer ten onrechte bepaald dat het beroepschrift in zoverre aan appellant zal worden doorgestuurd om als bezwaarschrift te worden behandeld.
2.2. De grief slaagt. Uit het besluit van 8 november 2001 kan niet worden afgeleid dat dit mede strekt tot weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling. De rubrieken 1 en 2 onder het kopje ‘Onderwerp van de beschikking’ onderscheidenlijk ‘Besluit’, noch de rubriek 5 onder het kopje ‘Rechtsgevolgen van deze beschikking’ behelst enige aanwijzing daarvoor. Hetgeen gesteld is onder deze rubrieken ziet uitsluitend op de aanvraag om een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). De enkele vermelding in de motivering van de beslissing dat uit het resultaat van het verrichte leeftijdsonderzoek is gebleken dat de vreemdeling meerderjarig is en dat hij om die reden niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van het beleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers, kan niet tot de conclusie leiden dat de aanvraag aan dat beleid is getoetst en dat het besluit derhalve mede strekt tot weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Die passage moet worden verstaan als een feitelijke mededeling die er de aandacht op wil vestigen dat de bij het besluit vastgestelde meerderjarigheid tevens consequenties heeft voor eventuele aanspraken op grond van voormeld beleid.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover daarin is bepaald dat het beroepschrift wegens onbevoegdheid van de rechtbank aan appellant zal worden doorgezonden om als bezwaarschrift te worden behandeld.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch van 22 februari 2002 in zaak nr. AWB 01/61155 voor zover de rechtbank daarbij heeft beslist dat het beroep wegens haar onbevoegdheid als bezwaarschrift wordt doorgezonden aan appellant;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Frenkel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2002
206-346.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,