Jurisprudentie
AE3234
Datum uitspraak2002-02-14
Datum gepubliceerd2002-05-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/1220
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-05-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/1220
Statusgepubliceerd
Indicatie
Naheffing omzetbelasting zonder boete, omdat bij de berekening van de vermindering op grond van de kleine-ondernemersregeling de intracommunautaire verwervingen verkeerd zijn behandeld. Dat de Belastingdienst bij een nauwkeurige beoordeling van de aangiften de fout eerder had kunnen ontdekken, staat niet aan naheffing in de weg.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 2 maart 2001, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999.
Het beroep is behandeld ter zitting van 31 januari 2002.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende heeft de over het onderhavige tijdvak verschuldigde omzetbelasting berekend met toepassing van de kleine-ondernemersregeling (ex artikel 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet)). Bij de bepaling van de vermindering ingevolge de bedoelde regeling heeft hij ten onrechte - want in strijd met artikel 25a van de uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 - de belasting die van hem is geheven ingevolge artikel 17f van de Wet (intracommunautaire verwervingen), beschouwd als door hem verschuldigde belasting. Daardoor heeft hij de bedoelde vermindering op een te hoog bedrag berekend en te weinig omzetbelasting voldaan. Bij de in geding zijnde naheffingsaanslag heeft de inspecteur de te weinig betaalde omzetbelasting nageheven. Daarbij is geen verhoging toegepast of boete opgelegd.
2. Belanghebbende stelt dat als de Belastingdienst de ingediende aangiftes zorgvuldiger had beoordeeld dan zij heeft gedaan, eerder zou zijn gesignaleerd dat belanghebbende de kleine-ondernemersregeling onjuist toepaste. Nu dit achterwege is gebleven heeft de inspecteur, aldus belanghebbende, het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat naheffing achterwege zou blijven.
3. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van - voor zoveel nodig in onderlinge samenhang te beoordelen - omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de inspecteur gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Naar 's Hofs oordeel is voor in rechte te beschermen vertrouwen als hier bedoeld meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren geen nader onderzoek heeft uitgevoerd naar aanleiding van ingediende aangiften. Dat is niet anders als het gaat om een situatie waarin het de inspecteur op basis van in het aangiftebiljet vermelde gegevens zonder nader onderzoek duidelijk kon zijn dat de toegepaste vermindering onjuist was. In dit verband merkt het Hof op dat het belanghebbende duidelijk had moeten zijn dat in een stelsel van voldoening op aangifte niet elke aangifte onderwerp van beoordeling door de inspecteur kan zijn. Andere omstandigheden waaraan belanghebbende het hiervoor bedoelde vertrouwen kon ontlenen, zijn niet gesteld of gebleken. Het gelijk is aan de inspecteur.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 14 februari 2002 door mr. Bijl, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.