Jurisprudentie
AE2876
Datum uitspraak2002-05-21
Datum gepubliceerd2002-05-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/006032-02
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-05-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/006032-02
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Parketnummer: 11/006032-02
datum uitspraak: 21 mei 2002
Strafvonnis van de rechtbank te Dordrecht.
1. Onderzoek van de zaak.
In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Dordtse Poorten te Dordrecht,
heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de rechtbank te Dordrecht het navolgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting van 7 mei 2002 op de grondslag van de tenlastelegging.
Zij heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de verdediging, naar voren gebracht door de verdachte en zijn raadsman mr. L.C.T.M. Stok, advocaat te Dordrecht.
2. De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd, hetgeen vermeld staat in de dagvaarding, waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd.
3. De geldigheid van de dagvaarding.
Gelet op de strekking van het bepaalde in artikel 240b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht en het belang dat met deze bepaling wordt beschermd leest de rechtbank feit 2 van de tenlastelegging aldus, dat aan verdachte wordt verweten -kort samengevat- dat hij in de ten laste gelegde periode meermalen een afbeelding -of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding- van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, heeft verspreid en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of uitgevoerd en/of in voorraad heeft gehad.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting heeft verdachte begrepen hetgeen aan hem wordt verweten.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke vereisten en is derhalve geldig.
4. De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. (primair)
op tijdstippen in de periode van 10 augustus 2001 tot en met 30 november 2001 te Sliedrecht, en te Tarm in Denemarken, tezamen en in vereniging met een ander, met [slachtoffer], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende zijn mededader
- een buttplug en een vibrator in de vagina en de anus van die [slachtoffer] gebracht;
2.
in de periode van 01 januari 1994 tot en met 04 februari 2002 te Sliedrecht, meermalen een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen (circa 25 cd-roms en 45 videobanden), bij welke telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, in voorraad heeft gehad, te weten, in elk geval - zakelijk weergegeven - een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen en videobeelden van
(2.1.6 - Videoband 1: "Lolita 16")
- een toilet waar een meisje van ongeveer vijf tot acht jaar oud de stijve penis van een volwassen man in de mond moet nemen. Een volwassen vrouw likt ondertussen aan het geslachtsdeel van het meisje. Er wordt getracht om het stijve geslachtsdeel van de man in de vagina te brengen van het meisje en
(2.1.6 - Videoband 3: "Meisjes & Jongens 22")
- twee meisjes tussen de tien en twaalf jaar oud. De kinderen moeten diverse seksuele handelingen bij elkaar verrichten, zoals het vingeren, inbrengen van vibrator en beffen. Ook is te zien, dat een van de meisjes haar urine opvangt in een glas en dit vervolgens leegdrinkt en
(2.1.6 - Videoband 4: "Herbert I Girls")
- een meisje van ongeveer veertien jaar oud. Volwassen man dringt met aantal vingers in de vagina van het meisje. Meisje wordt op haar billen geslagen met een dun latje. In haar vagina wordt een glazen voorwerp gebracht met vermoedelijk een vloeibare substantie, waarna zij gaat urineren. Het meisje is geblinddoekt. Bij vermoedelijk hetzelfde meisje worden vervolgens door een volwassen man diverse spelden/naalden in de buitenste schaamlipjes gestoken. Duidelijk is te zien en te horen dat het meisje pijn heeft en
(2.1.15 - Videoband 6: "Jongens")
- een jongetje van ongeveer zeven/acht jaar oud. Jongetje trekt zichzelf af en dringt met zijn vingertje in zijn anus. Een volwassen man dringt met zijn vinger en penis in de anus van vermoedelijk hetzelfde jongetje. Jongetje moet daarna de man pijpen. De man neemt ook het piemeltje van de jongen in zijn mond. Vermoedelijk hetzelfde jongetje wordt daarna met soort zak over het hoofd op een stoel gezet en lijkt te slapen of gedrogeerd te zijn. Als de zak van hoofd af gaat, is te zien dat het jongetje een soort lap om zijn mond en hals heeft gebonden. De polsjes worden vastgebonden aan de armleuningen,
zijnde alle pornografische afbeeldingen.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
5.1. De bewijsmiddelen.
De overtuiging van de rechtbank, dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5.2. Nadere bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 1. primair bewezen verklaarde feit is de rechtbank tot de deelnemingsvorm medeplegen gekomen op grond van de volgende, uit het dossier naar voren gekomen feiten.
Tussen verdachte en zijn medepleger, genaamd [X], wonende te Denemarken, was sprake van een volledige en nauwe samenwerking. Hoewel verdachte niet lijfelijk aanwezig is geweest bij de verrichte handelingen bij het slachtoffer en hij dus zelf geen feitelijke uitvoeringshandelingen heeft verricht, heeft hij een substantieel en rechtstreeks aandeel gehad in deze intense en bewuste samenwerking, welke heeft geleid tot het bewezen verklaarde feit. Zo is het idee om de betreffende foto's te maken van hem gekomen en heeft hij attributen aan zijn medepleger gestuurd, alsmede heeft hij aanwijzingen gegeven. Ook heeft hij herhaaldelijk geïnformeerd of de beoogde foto's al tot stand waren gekomen.
De rechtbank overweegt daarbij nadrukkelijk dat van uitlokking van het bewezen verklaarde feit naar haar oordeel geen sprake is, nu niet is gebleken dat verdachte op enigerlei wijze [X] heeft overgehaald tot het plegen van dit misdrijf.
6. De benoeming van de feiten.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op:
1. (primair)
MEDEPLEGEN VAN MET IEMAND BENEDEN DE LEEFTIJD VAN TWAALF JAREN HANDELINGEN PLEGEN DIE BESTAAN UIT HET SEKSUEEL BINNENDRINGEN VAN HET LICHAAM,
strafbaar gesteld bij artikel 244 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
EEN GEGEVENSDRAGER, BEVATTENDE EEN AFBEELDING VAN EEN SEKSUELE GEDRAGING, WAARBIJ IEMAND DIE KENNELIJK DE LEEFTIJD VAN ZESTIEN JAAR NOG NIET HEEFT BEREIKT, IS BETROKKEN, IN VOORRAAD HEBBEN, MEERMALEN GEPLEEGD,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 240b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
7. De strafbaarheid van verdachte.
Omtrent verdachte is door de psycholoog drs. M. van der Hoeven gerapporteerd. In het rapport van 2 mei 2002 komt de deskundige tot de conclusie dat het tenlastegelegde enigszins verminderd aan verdachte is toe te rekenen.
De rechtbank neemt, gelet op het onderzoek ter terechtzitting, die conclusie over en maakt die tot de hare. Daaruit volgt dat verdachte in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar moet worden geacht voor de door hem gepleegde feiten.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten en omstandigheden gebleken, die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar voor de door hem gepleegde feiten.
8. De straf.
8.1 De vordering van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het subsidiair onder 1. en de onder 2. ten laste gelegde feiten bewezen en heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Aan het voorwaardelijk gedeelte dient als bijzondere voorwaarde gekoppeld te worden dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit inhoudt dat verdachte een daderbehandeling bij het Dok zal moeten ondergaan.
Voorts heeft de officier van justitie de onttrekking aan het verkeer gevorderd van het inbeslaggenomen kinderpornomateriaal en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen personal computer met toebehoren, te weten een monitor en een toetsenbord. De overige voorwerpen zouden aan verdachte teruggegeven kunnen worden.
8.2 De verdediging.
De raadsman heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
8.3 De door de rechtbank op te leggen straffen en maatregel.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn mededader [X] hebben via chatgesprekken gezamenlijk het plan opgevat om pornografische foto's te maken van de pas 9-jarige stiefdochter van [X], verder te noemen het slachtoffer. Verdachte heeft daartoe attributen aan [X] toegezonden om deze te gebruiken bij het maken van de foto's. De toegezonden attributen, een buttplug en een vibrator, zijn vervolgens door [X] in de vagina of anus van het slachtoffer gebracht. Deze handelingen vonden plaats in het ouderlijk huis van het slachtoffer en de foto's zijn daarna aan verdachte toegezonden.
Verdachte heeft daarbij slechts oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Hij heeft hierdoor de belangen van het kind op schromelijke wijze veronachtzaamd. Het is immers algemeen bekend dat dergelijke handelingen, die een inbreuk betekenen op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer, schadelijk zijn voor de ontwikkeling van het slachtoffer, zeker als het om zo'n jong kind gaat.
De rechtbank rekent het verdachte voorts zwaar aan dat hij, hoewel hij stelt zich verantwoordelijk te voelen, zijn handelwijze minder ernstig ervaart nu hij er van is uitgegaan dat het slachtoffer de handelingen prettig vond. Verdachte heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank blijk gegeven van onvoldoende besef van de gevolgen die het slachtoffer hiervan hoogstwaarschijnlijk op latere leeftijd nog zal kunnen ondervinden.
Het voorgaande kan voorts niet geheel los worden gezien van het tweede bewezenverklaarde feit.
Verdachte heeft zich gedurende lange tijd schuldig gemaakt aan het in voorraad hebben van kinderpornografische afbeeldingen. Daarmee heeft verdachte de norm dat seksueel misbruik van jeugdigen moet worden tegengegaan ernstig geschonden. Door het op grote schaal verzamelen van kinderporno is verdachte, zij het indirect, mede toe te rekenen dat uiterst laakbare, mensonterende handelingen, die plaatsvinden met kinderen van veelal een zeer jonge leeftijd, in stand worden gehouden en bevorderd. Juist bij verdachte is gebleken dat hij zich met dergelijke handelingen ook direct heeft ingelaten.
De rechtbank neemt de feiten dermate ernstig, dat slechts een vrijheidsbenemende straf van langere duur op zijn plaats is. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de omstandigheid dat verdachte nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Voorts houdt de rechtbank rekening met de overige omstandigheden betreffende de persoon van verdachte zoals die zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, onder meer uit voormelde rapportage, waarin wordt geadviseerd verdachte een behandeling te laten ondergaan bij Het Dok van de polikliniek De Kijvelanden. Verdachte heeft aangegeven bereid te zijn een behandeling te ondergaan om herhaling in de toekomst te voorkomen.
In het vorenstaande vindt de rechtbank aanleiding om de overwogen gevangenisstraf voor een gedeelte, groot 8 maanden, voorwaardelijk op te leggen, zulks ook om verdachte te steunen in zijn voornemen niet opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde koppelen dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit inhoudt het volgen van de in juistgenoemde rapportage genoemde behandeling.
Aan dit vonnis is een lijst gehecht van de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
De rechtbank is van oordeel, dat de op voormelde lijst onder de nummers 2, 4, 9, 15, 16, 17 en 32 voorkomende voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de bewezen verklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan.
De rechtbank overweegt dat deze voorwerpen als gezamenlijkheid van voorwerpen zijn te beschouwen, namelijk behorende tot het in dit geval als een eenheid te beschouwen installatie voor het begaan van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is voorts van oordeel, dat de op die lijst onder de nummers 5, 6, 10, 20, 23,
24 -voor wat betreft S11- en 26 voorkomende voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De voorwerpen behoren aan de verdachte toe en zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven aangetroffen en zijn voorwerpen die kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten als bewezenverklaard.
Met betrekking tot de op voormelde lijst onder de nummers 1, 3, 7, 8, 11, 12, 13, 14, 18, 19, 21, 22, 24 -voor wat betreft S12 t/m S16-, 25, 27, 28, 29, 30, 31, 33, en 34 voorkomende voorwerpen zal de rechtbank teruggave gelasten aan de verdachte.
9. De toegepaste wetsartikelen.
De opgelegde straffen en maatregel berusten naast de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften op de artikelen 14a, 14b ,14c, 14d, 33, 33a, 36b, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
10. DE BESLISSING.
De rechtbank beslist als volgt:
Zij verklaart het door de officier van justitie aan verdachte primair onder 1. en onder 2. tenlastegelegde bewezen zoals onder 4. omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 6. vermelde strafbare feiten.
Zij verklaart verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten en veroordeelt hem tot EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN DERTIG MAANDEN.
Zij beveelt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot ACHT MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende de proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Zij stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Dordrecht, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook indien dit inhoudt een deelname aan een behandeling bij het Dok van de polikliniek De Kijvelanden of een andere instelling, voor zover en voor zolang de reclassering dit (binnen de grenzen van de proeftijd) noodzakelijk acht. Wat betreft deze behandeling geldt in het kader van deze bijzondere voorwaarde maximaal de duur van de proeftijd of zoveel korter als door de behandelende deskundigen in de kliniek noodzakelijk wordt geoordeeld.
Zij verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Zij bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Zij verklaart verbeurd de op de aan dit vonnis gehechte lijst onder de nummers 2, 4, 9, 15, 16, 17 en 32 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen.
Zij verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte lijst onder de nummers 5, 6, 10, 20, 23, 24 -voor wat betreft S11- en 26 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen.
Zij gelast de teruggave aan verdachte van de op de aan dit vonnis gehechte lijst onder de nummers 1, 3, 7, 8, 11, 12, 13, 14, 18, 19, 21, 22, 24 -voor wat betreft S12 t/m S16-, 25, 27, 28, 29, 30, 31, 33, en 34 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. H.M. Behrens, voorzitter,
I.M.A. de Graaf en F. van der Meyden, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 mei 2002.