Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2863

Datum uitspraak2002-04-02
Datum gepubliceerd2002-07-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-004066-00
Statusgepubliceerd


Indicatie

1) tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk ongeveer 19 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne binnen het grondgebied van Nederland brengen; 2) (medeplegen van) voorbereiden en/of bevorderen van feiten, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet; 3) beslissing van rechter-commissaris de telefoons van verdachte af te tappen rechtmatig; 4) maakte -als douanebeambte- deel uit van groep die zich volgens vast patroon bezighield met de invoer van cocaïne in Nederland.


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-004066-00 datum uitspraak 2 april 2002 tegenspraak Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer in de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 19 december 2000 in de strafzaak onder parketnummer 15/035040-00 tegen [verdachte], geboren te Paramaribo (Suriname) op 21 april 1978, wonende te [adres], thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Amerswiel, 1704 SV Heerhugowaard, Copernicusstraat 10. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 december 2000 en in hoger beroep van 20 en 23 november 2001, 12 en 19 maart 2002. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. De tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 oktober 2000 op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen. Ter terechtzitting gevoerd verweer De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 19 maart 2002 aangevoerd dat de telefoontap op verdachte onrechtmatig is geweest en tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Hij voert daartoe aan dat ten aanzien van verdachte geen redelijk vermoeden van schuld bestond ten tijde van het afgeven van de machtiging voor het tappen van de telefoons van verdachte. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. In de in januari 2000 binnengekomen CID-informatie was sprake van een vrouwelijke ambtenaar van Antilliaanse origine die op 17, 18 en 19 januari 2000 tijdens één van de eerste vluchten betrokken zou zijn bij de invoer van cocaïne door koeriers waarbij [medeverdachte] de koeriers buiten zou ophalen. Op grond van deze informatie zijn vervolgens de telefoons van [medeverdachte], voornoemd, afgeluisterd en opgenomen. Op één van de contacten via de telefoon van [medeverdachte], komt de naam van ene [verdachte] in een voicemailbericht naar voren. Tevens is onderzoek gedaan naar de douane-ambtenaren die op voornoemde data uit de CID-informatie, dienst hadden. Uit laatstgenoemd onderzoek bleek dat op 17 en 18 januari 2000 één medewerkster van Antilliaanse afkomst dienst had (te weten: de medeverdachte [medeverdachte 1]) en dat op 19 januari 2000 één medewerkster van Surinaamse afkomst, genaamd [verdachte] [verdachte], verdachte, in de vroege dienst was gepland. Op grond van de bovenstaande omstandigheden - mede in aanmerking genomen dat van algemene bekendheid is dat personen van Surinaamse herkomst in de Nederlandse samenleving regelmatig worden aangezien voor personen van Antilliaanse herkomst, en omgekeerd - is de rechter-commissaris tot de beslissing kunnen komen de telefoons van verdachte te tappen. Zowel de omstandigheid dat verdachte in feite - naar later bleek - op 19 januari 2000 niet werkzaam was op Schiphol, als de omstandigheid dat de telefoon waarop het hierboven bedoelde voicemailbericht te horen was - zoals eveneens pas later bleek - niet aan verdachte toebehoorde, doet niet af aan de rechtmatigheid van de destijds door de rechter-commissaris genomen beslissing. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt. De bewijslevering Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 4, 5 en 6 is tenlastegelegd, met dien verstande dat ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde: zij op 20 juni 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 19 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde: zij op tijdstippen in de periode van 19 februari 2000 tot en met 4 maart 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne voor te bereiden of te bevorderen zich en anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, immers heeft/hebben verdachte en een of meer van verdachtes mededaders telefoongesprekken gevoerd over en/of afspraken gemaakt over: - de aankomst van een of meer personen op de luchthaven Schiphol die met medebrenging van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne op tijdstippen in de periode van 2 maart 2000 tot en met 4 maart 2000 op de luchthaven Schiphol zouden arriveren. ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde: zij op tijdstippen in de periode van 27 april 2000 tot en met 4 mei 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne voor te bereiden of te bevorderen, zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en voorwerpen waarvan zij wist dat deze bestemd waren tot het plegen van dat feit voorhanden heeft gehad, immers hebben verdachte en/of een of meer van verdachtes mededaders een ontmoeting gehad aangaande en/of telefoongesprekken gevoerd over en/of afspraken gemaakt over: - foto's en/of de wijze van herkenning van personen die met medebrenging van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne op een tijdstip op 4 mei 2000 op de luchthaven Schiphol zouden arriveren en/of - de aankomst van voornoemde personen op de luchthaven Schiphol en foto's van voornoemde personen in ontvangst genomen en/of overgedragen en/of voorhanden gehad en/of aan een ander getoond en/of bekeken. ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde: zij op tijdstippen in de periode van 21 mei 2000 tot en met 24 mei 200 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, immers heeft/ hebben verdachte en /of een of meer van verdachtes mededaders telefoongesprekken gevoerd over en/of afspraken gemaakt over: - de aankomst van een persoon op de luchthaven Schiphol die met medebrenging van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne op een tijdstip in de periode van 23 mei 2000 tot en met 25 mei 2000 op de luchthaven Schiphol zou arriveren en/of zich begeven naar en geposteerd in een van de aankomsthallen van de luchthaven Schiphol. ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde: zij op tijdstippen in de periode van 8 juni 2000 tot en met 11 juni 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne voor te bereiden of te bevorderen, zich en anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van verdachtes mededaders telefoongesprekken gevoerd over en/of afspraken gemaakt over: - de aankomst op de luchthaven Schiphol van personen die met medebrenging van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne op een tijdstip op 11 juni 2000 op de luchthaven Schiphol zouden arriveren en foto's van voornoemde personen bekeken en zich begeven naar en geposteerd in een van de aankomsthallen van de luchthaven Schiphol. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen onder 1 primair, 2, 4, 5 en 6 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Nadere bewijsoverweging Het hof leidt uit de te bezigen bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang beschouwd - af dat verdachte deel uitmaakte van een groep personen die zich volgens een vast patroon bezighield met de invoer van cocaïne in Nederland. Aan de hand van door een contactpersoon van de organisatie verstrekte vluchtgegevens en beschrijvingen van koeriers, die al dan niet vergezeld gingen van foto's, was verdachte belast met het observeren (of doen observeren) van de bewegingen van koeriers op Schiphol. De resultaten van deze observaties, waartoe ook douanecontroles konden behoren, werden vervolgens doorgegeven aan de eerder bedoelde contactpersoon. Aldus vormden de observaties een integraal onderdeel van de bij invoer van cocaïne gevolgde werkwijze. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het uitvoeren van de observaties moet worden aangemerkt als vorm van volledige samenwerking met de - in deze zaken buiten beeld gebleven - drugshandelaren die de transporten hebben georganiseerd. De gebezigde bewijsmiddelen moeten in dit licht worden begrepen. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod. Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van voorbereiden en/of bevorderen van feiten, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich en anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten trachten te verschaffen Het onder 4 bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van voorbereiden en/of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit. Het onder 5 bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van voorbereiden en/of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen. Het onder 6 bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van voorbereiden en/of bevorderen van feiten, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich en anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten trachten te verschaffen De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. De op te leggen straf Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich - in haar hoedanigheid van douanebeambte - samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. In dit geval betrof het de zeer grote hoeveelheid van ruim 19 kilogram cocaïne die met medewerking van verdachte Nederland is binnengebracht. Verdachte heeft in haar functie van douaneambtenaar meegewerkt aan de uitvoering van een plan, waardoor een koerier, komende van een vlucht uit Carácas, met drugs Nederland binnen kon komen. Verdachte heeft hiertoe haar medeverdachte [medeverdachte] benaderd en het signalement van de koerier, dat zij van medeverdachte [medeverdachte 1] had gekregen, aan hem doorgegeven. Voorts heeft verdachte - eveneens in haar hoedanigheid van douanebeambte - voorbereidingshandelingen gepleegd, telkens in het kader van drugstransporten. Wederom was haar betrokkenheid erop gericht invoer van drugs voor te bereiden of te bevorderen. Verdachte heeft aldus aan diverse drugstransporten meegewerkt. Hard drugs, zoals cocaïne, vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Kennelijk heeft de verdachte zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin. Verdachte heeft hierdoor op zeer ernstige wijze misbruik gemaakt van haar positie als douaneambtenaar en daardoor het vertrouwen dat de maatschappij in ambtenaren en in douanepersoneel in het bijzonder heeft, ernstig geschaad. Het hof heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 26 april 2001, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens het plegen van delicten is veroordeeld. Het hof neemt voorts de jonge leeftijd en de toekomstperspectieven van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, in aanmerking. Daarnaast neemt het hof in overweging dat verdachte haar proceshouding in hoger beroep heeft gewijzigd, bereidheid toonde mee te werken aan de voortgang van het onderzoek en blijk heeft gegeven van inzicht in de ernst van de door haar gepleegde feiten. Op grond van het bovenstaande acht het hof een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet. De beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 4, 5 en 6 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (VIER) JAAR. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Gelast teruggave aan de uitgevende instantie van: een douane identiteitsbewijs. Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Wiewel, Verspyck Mijnssen en De Winter in tegenwoordigheid van mr. Wolters als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 april 2002.