Jurisprudentie
AE2785
Datum uitspraak2002-05-22
Datum gepubliceerd2002-05-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103413/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-05-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103413/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200103413/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 22 mei 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: burgemeester en wethouders) de werkingstijden van het betaald parkeren in het Renbaankwartier, de Nieuwe Parklaan en omgeving en het Belgisch Park gewijzigd.
Bij besluit van 26 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders het door appellant daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van dezelfde datum, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 22 mei 2001, verzonden op 29 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) zich onbevoegd verklaard van het door appellant daartegen ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 november 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R.F. van Rooy en J.H.W. Verbeek, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van die wet kan tegen zulk een besluit ook geen bezwaarschrift worden ingediend.
2.2. Het besluit van 4 juli 2000 is gebaseerd op de Verordening parkeerbelastingen 1992 van de gemeente Den Haag. Zoals door de Afdeling eerder is overwogen in haar uitspraak van 19 september 2001 inzake 200002598/1, JB 2001/277, vindt een Verordening parkeerbelasting haar grondslag in artikel 225 van de Gemeentewet, waarin de bevoegdheid van de gemeente om parkeerbelasting te heffen is neergelegd. Het op grond van de Verordening parkeerbelastingen 1992 van de gemeente Den Haag genomen besluit berust derhalve op een wettelijk voorschrift inzake belastingen, zodat daartegen geen voorziening openstaat op grond van de Awb. Burgemeester en wethouders hebben het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Gelet hierop had de rechtbank, in plaats van zich onbevoegd te verklaren van het beroep kennis te nemen, het beroep tegen de beslissing op bezwaar ongegrond behoren te verklaren.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage van 22 mei 2001, reg. nr. AWB 00/12037 GEMWT;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
IV. gelast dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 154,29) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Tielraden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
156.