Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2355

Datum uitspraak2002-04-22
Datum gepubliceerd2002-05-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers00/3832
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanvraag is in behandeling genomen, hoewel sommige gevraagde stukken pas na afloop van de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend. Door na ommekomst van de gestelde termijn voort te gaan met indiening van gegevens heeft belanghebbende aangegeven de voortgezette behandeling van de aanvraag te wensen. De Gemeentewet (in het bijzonder artikel 229b, eerste lid, daarvan) eist niet dat verband bestaat tussen de behandelings­kosten van een individuele aanvraag en de terzake daarvan geheven leges.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vijftiende Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK ter vervanging van de mondelinge uitspraak in het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente P, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 10 november 2000, ingediend door mr. A (B, Advocaten en Notarissen) te C als gemachtigde en aangevuld bij brief van 15 januari 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 28 september 2000, betreffende de aan belanghebbende gezonden legesnota met dagtekening 26 oktober 1998. Aan belanghebbende zijn bij nota van 26 oktober 1998 leges in rekening gebracht tot een bedrag van ƒ 220.868,25. Bij brief, gedagtekend eveneens 26 oktober 1998, zijn de verschuldigde leges verminderd tot ƒ 159.180,75. Na bezwaar tegen de legesnota is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd tot het beloop van het verlaagde bedrag. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en van de legesnota. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Belanghebbende heeft een brief ingezonden, gedagtekend 4 april 2001. Verweerder heeft daarop bij brief van 11 april 2001 een afschrift overgelegd van een brief van 14 april 1998 van Burgemeester en wethouders van P aan belanghebbende. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden. Belanghebbende heeft een brief ingezonden, gedagtekend 25 juli 2001. Van het verhandelde ter zitting van 2 november 2001 heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt. Op 15 november 2001 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 26 november 2001 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief van 20 december 2001, ter griffie ingekomen op 20 december 2001, heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde griffierecht van € 142,50 is tijdig betaald. 2. De verordening De Legesverordening 1996 van de gemeente P (hierna: de verordening) is vastgesteld in de vergadering van de Raad van de gemeente P (hierna: de gemeenteraad) van 21 december 1995 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van D op 28 februari 1996. De verordening is gewijzigd in de vergaderingen van de gemeenteraad van 29 oktober 1996 en van 5 maart 1998. De verordening luidt na deze wijzigingen onder meer als volgt: " Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam 'leges' worden rechten geheven ter zake van het genot van de door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. Artikel 3 Belastingplicht Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. Artikel 4 Vrijstellingen (…) Artikel 5 Tarieven 1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. 2. (…) Artikel 6 Wijze van heffing De leges worden geheven bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Artikel 7 Termijnen van betaling (…) Artikel 9 Teruggaaf Gehele of gedeeltelijke teruggaaf van leges ter zake van een in de tarieventabel omschreven dienst wordt verleend op een aanvraag als bedoeld in artikel 242 van de Gemeentewet (Stb. 1994, 762) en overeenkomstig een met betrekking tot die dienst in de bij deze verordening behorende tarieventabel opgenomen bepaling. (…) TARIEVENTABEL 1997 BEHORENDE BIJ DE LEGESVERORDENING 1996 Hoofdstuk 1. Algemeen (…) Hoofdstuk 5. Bouwvergunningen c.a. (…) Bouwvergunningen 5.2 Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning, indien de bouwkosten bedragen: - minder dan ƒ 5.000,00 ƒ 50,00 - ƒ. 5.000,00 of meer, voor elke fl. 1.000,00 of gedeelte daarvan ƒ 10,50 (…) Teruggaaf (…) 5.5.3.2 Indien binnen één maand na het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning deze aanvraag wordt ingetrokken of geseponeerd, wordt op aanvraag teruggaaf van 75% van de overeenkomstig 5.2. geheven leges verleend. 5.5.3.3 Indien op een later tijdstip dan in 5.5.3.2 bedoeld na het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning deze aanvraag wordt ingetrokken of geseponeerd, wordt op aanvraag teruggaaf van 50% van de overeenkomstig 5.2 geheven leges verleend. 5.5.3.4 Indien de gevraagde vergunning niet wordt verleend, wordt teruggaaf van 50% van de overeenkomstig 5.2 geheven leges verleend. " 3. Tussen partijen vaststaande feiten 3.1. Belanghebbende heeft op 17 maart 1998 bij Burgemeester en wethouders van de gemeente P (hierna: B&W) een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een bouwvergunning. Blijkens de aanvraag betreft het de nieuwbouw van een autoboulevard op het E-terrein. In de aanvraag worden de bouwkosten geraamd op ƒ 35.000.000. 3.2. Met dagtekening 27 maart 1998 schrijven B&W aan belanghebbende onder meer: " U wordt in de gelegenheid gesteld binnen veertien dagen na verzenddatum van dit schrijven de ontbrekende gegevens te overleggen. Wordt binnen deze termijn geen aanvulling ingediend, dan is de bouwaanvraag automatisch niet-ontvankelijk (wordt niet in behandeling genomen). Bij onvoldoende aanvulling wordt de bouwaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, hetgeen inhoudt dat uw bouwaanvraag niet in behandeling wordt genomen. " 3.3. Bij brieven van 16 april 1998, 21 april 1998 en 24 april 1998 stuurt belanghebbende aan de gemeente P (hierna: de gemeente) aanvullende stukken bij de aanvraag. Bij brieven van 21 april 1998 en 23 april 1998 stuurt architekten- en ingenieursbureau F namens belanghebbende aan de gemeente aanvullende stukken bij de aanvraag. 3.4. Met dagtekening 3 juli 1998 schrijven B&W aan belanghebbende onder meer: " Hierbij delen wij u mede, dat de door u aangevraagde bouwvergunning voor het bouwen van een autoboulevard op het perceel plaatselijk gemerkt E-terrein alleen kan worden verleend nadat een vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (vrijstelling van voorschriften van het bestemmingsplan). Omtrent het al of niet verlenen van de vrijstelling (en de bouwvergunning) moet nog worden beslist. " 3.5. Met dagtekening 9 juli 1998 schrijven B&W aan belanghebbende onder meer: " Hierbij delen wij u mede, dat (in afwijking van ons schrijven van 3 juli 1998, het bouwplan ook met gebruikmaking van de vrijstellingsbepalingen niet geheel is in te passen in het geldende bestemmingsplan, m.n. het bebouwings-per-centage) de door u ingediende bouwaanvraag voor het bouwen van een autoboulevard derhalve slechts kan worden verleend indien vrijstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening. Uw aanvraag wordt aangemerkt mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden. (…) Omtrent het al dan niet verlenen van vrijstelling zullen burgemeester en wethouders in een later stadium beslissen. " 3.6. Met dagtekening 25 september 1998 schrijven B&W aan belanghebbende onder meer: " Uw bouwplan ligt in het gebied waarvoor het bestemmingsplan G van kracht is. Het bouwplan is hiermede in strijd, doch het stemt overeen met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan. Hierdoor is het mogelijk om (…) medewerking te verlenen door middel van het volgen van een speciale procedure. (…) " 3.7. Met dagtekening 28 september 1998 schrijft belanghebbende aan de gemeente onder meer: " Het is nog niet te overzien of en wanneer een vrijstelling verleend wordt. De reservering van het perceel grond (…) loopt per 31 oktober 1998 af. H is niet bereid deze reservering te verlengen. (…) Dit betekent dat de bouwaanvraag voor dit project op dit perceel niet meer gehandhaafd kan blijven. " 3.8. Met dagtekening 26 oktober 1998 schrijven B&W aan belanghebbende onder meer: " Naar aanleiding van uw verzoek van 28 september 1998 tot het intrekken van de aanvraag om bouwvergunning voor het bouwen van een autoboulevard op het E terrein delen wij u mede hiermee akkoord te gaan. Het verschuldigde bedrag aan legeskosten ingevolge de gemeentelijke legesverordening bedraagt de helft van het normale bedrag, vermeerderd met de leges van de Provinciale D-se Welstandscommissie. Het totaal bedrag bedraagt f 220.868,25. " 3.9. Met dagtekening 17 november 1998 schrijft de gemachtigde aan B&W onder meer: " 1. Cliënte heeft bij uw college een bouwvergunning aangevraagd voor het bouwen van een autoboulevard op het E-terrein. Per abuis wordt in die bouwaanvraag gesproken over een met de bouw gemoeid bedrag van ƒ 35 miljoen. In werkelijkheid zouden de bouwkosten ƒ 25 miljoen bedragen en zou ƒ 10 miljoen moeten worden betaald voor het verwerven van de grond. (…) 4. Ten slotte verzoek ik u namens cliënte bij het vaststellen van het door mijn cliënte verschuldigde legesbedrag rekening te houden met het feit, dat cliënte alvorens zij de bouwaanvraag heeft ingetrokken geconfronteerd is geworden met onduidelijke informatie van de zijde van uw gemeente. (…) Voorts moet uit de correspondentie worden afgeleid dat vooralsnog een inhoudelijke toetsing van de bouwaanvraag aan de Bouwverordening en het Bouwbesluit, welke werkzaamheden indringend en intensief van karakter zijn, niet heeft plaatsgevonden, hetgeen eveneens reden zou moeten zijn om de leges te mitigeren. " 3.10. Met dagtekening 26 oktober 1998 (het Hof begrijpt dat deze dagtekening op een vergissing berust) schrijven B&W aan de gemachtigde onder meer: " uw brief 17 november 1998 (…) Ingevolge de gemeentelijke legesverordening is een ieder voor het in behandeling nemen van een bouwaanvraag leges verschuldigd. Indien de aanvraag wordt ingetrokken, wordt op aanvraag teruggaaf van 50% van het "normale" bedrag verleend. Deze verordening biedt geen mogelijkheden om hier van af te wijken. Gelet op de door de aanvrager gemaakte vergissing aangaande de bouwkosten zijn wij bereid het legesbedrag aan te passen en deze te baseren op bouwkosten ad f 25 miljoen excl. BTW, dit met uitzondering van de leges van de …. Het aangepaste legesbedrag wordt dan f 159.180,75. " 4. Geschil In geschil is of de gemeente P de hiervoor onder 3.1 bedoelde aanvraag in behandeling heeft genomen. 5. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het voormelde proces-verbaal. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Het Hof bestempelt de hiervoor onder 3.9 aangehaalde brief van de gemachtigde van belanghebbende met dagtekening 17 november 1998 als bezwaarschrift tegen de legesnota, en houdt het ervoor dat verweerder daarop eerst bij brief van 28 september 2000 definitief heeft beslist. Een en ander leidt tot ontvankelijkheid van bezwaar en beroep. 6.2.1. Het geschil betreft primair de vraag of sprake is geweest van "het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning", als bedoeld in artikel 5.2 van de Tarieventabel. In dit verband beroept belanghebbende zich op de hiervoor onder 3.2 aangehaalde brief van 27 maart 1998. Belanghebbende interpreteert deze brief als een besluit om haar aanvraag niet in behandeling te nemen, welk besluit is genomen onder de ontbindende voorwaarde dat de ontbrekende gegevens binnen veertien dagen worden overgelegd. Aangezien niet alle opgevraagde gegevens alsnog zijn verstrekt moet het ervoor worden gehouden dat de gemeente de aanvraag niet in behandeling heeft genomen, aldus belanghebbende. Ter zitting voegt zij daaraan toe dat werkzaamheden die de gemeente na ommekomst van de voor aanvulling gestelde termijn mocht hebben verricht als onverplicht hebben te gelden (het Hof begrijpt: niet op aanvraag), met gevolg dat terzake daarvan geen leges kunnen worden geheven. 6.2.2. Hoewel belanghebbendes interpretatie van de brief van B&W steun vindt in de bewoordingen daarvan ("automatisch"), ligt het niet voor de hand dat B&W het ook zo hebben bedoeld, omdat in de leden 1 en 4 van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de voorstelling besloten ligt dat een besluit om de aanvraag al dan niet in behandeling te nemen eerst genomen wordt na ommekomst van de voor aanvulling gestelde termijn, op basis van de omstandigheden van dat (latere) moment. 6.2.3. Daarbij komt dat bij ommekomst van de gestelde termijn geen van beide partijen het standpunt heeft ingenomen dat de aanvraag (wegens het gestelde onvervuld blijven van de ontbindende voorwaarde) als niet-ontvankelijk verklaard had te gelden. Integendeel, belanghebbende is voortgegaan met het indienen van gevraagde gegevens (haar hiervoor onder 3.3 aangehaalde brieven van 16 t/m 24 april 1998) en de gemeente heeft (in elk geval) op 3 en 9 juli 1998 nog de hiervoor onder 3.4 en 3.5 aangehaalde brieven aan belanghebbende gestuurd waaruit blijkt dat zij nog met de zaak doende was. 6.2.4. Hieruit blijkt dat in de toenmalige voorstelling van beide partijen de brief van B&W van 27 maart 1998 niet moest worden geïnterpreteerd in de thans door belanghebbende voorgestane zin, maar in de meer voor de hand liggende zin dat B&W in het vooruitzicht stelden een nader besluit te nemen als bedoeld in artikel 4:5 lid 4 Awb, welk besluit evenwel achterwege is gebleven. 6.2.5. Onjuist is dus het standpunt van belanghebbende dat uit de geciteerde brief van B&W (in verband met het door haar gestelde onvervuld blijven van de ontbindende voorwaarde) zou volgen dat haar aanvraag niet in behandeling is genomen, zodat in het midden kan blijven of de aanwezigheid van een op artikel 4:5 Awb gebaseerd besluit om een aanvraag niet in behandeling te nemen zou impliceren dat die aanvraag ook in de zin van de Legesverordening niet in behandeling is genomen. 6.2.6. Even onjuist is het standpunt van belanghebbende dat de voortgezette behandeling van de aanvraag als onverplicht heeft te gelden. Door na ommekomst van de gestelde termijn voort te gaan met indiening van gegevens heeft belanghebbende aangegeven die voortzetting te wensen. 6.3. In de zin van de verordening is de bouwaanvraag van belanghebbende stellig in behandeling genomen. Dit volgt alleen al uit de hiervoor onder 3.4, 3.5 en 3.6 aangehaalde brieven van de gemeente aan belanghebbende van 3 juli, 9 juli en 25 september 1998, waaruit blijkt dat de gemeente de aanvraag heeft getoetst aan het vigerende bestemmingsplan, heeft vastgesteld dat het bouwplan daarmee strijdt, heeft besloten vrijstelling te bevorderen en de vrijstellingsprocedure in gang heeft gezet. Ten overvloede vermeldt het Hof dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat de gemeente daarnaast (buiten het zicht van belanghebbende) de aanvraag grondig heeft bestudeerd en getoetst aan de bouwverordening en -voorschriften; nader onderzoek daaromtrent kan op grond van het voorgaande achterwege blijven. 6.4. Subsidiair heeft belanghebbende betoogd dat de legesnota onredelijk is, omdat sprake is van een wanverhouding tussen enerzijds het beloop daarvan en anderzijds aard en omvang van de werkzaamheden die de gemeente heeft verricht terzake van de behandeling van de aanvraag. Dit betoog kan belanghebbende niet baten, aangezien de Gemeentewet (in het bijzonder artikel 229b, eerste lid, daarvan) niet eist dat verband bestaat tussen de behandelings-kosten van een individuele aanvraag en de terzake daarvan geheven leges. Daarnaast geldt dat het niet onredelijk is om bij verordening de totale kosten van de aan legesheffing onderworpen diensten aldus over de aanvragers te verdelen, dat - voorzover het gaat om bouwvergunningen c.a. - de leges worden berekend in evenredigheid met de hoogte van de bouwkosten. 6.5. Artikel 5.3.1 en artikel 5.3.2.1 van de Tarieventabel zien slechts op het geval dat de gemeente voornemens is externe kosten te maken en in rekening te brengen, en raken dus niet de gang van zaken bij heffing op basis van artikel 5.2 van de Tarieventabel. Aan externe kosten is in de onderhavige legesnota een bedrag begrepen van (slechts) f 4.962; volgens de eigen stellingen van belanghebbende zou het gaan om een advies ten aanzien van een principeaanvraag (voorafgaand aan de bouwaanvraag dd 17 maart 1998), terwijl belanghebbende zich bovendien ten aanzien van deze post van de legesnota refereert aan het oordeel van het Hof. Grond voor schrapping van deze post is niet gebleken. 6.6. De slotsom luidt dat er geen gronden zijn tot vernietiging of verdere vermindering van de legesnota. 7. Proceskosten Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 8. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is ter vervanging van de mondelinge uitspraak vastgesteld op 22 april 2002 door mr. Steenbergen, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.